520 27 SEPTEMBER 1932.
op 3.05 per week, met inbegrip van de kosten van water
verbruik, dan behoeven degenen die in hun vorige woning
3.05 huur betaald hebben, niet 20 cents per week meer te
betalen.
De heer HAALMAN zegt, dat de Wethouder hem blijk
baar niet goed begrepen heeft. Spr. heeft in eerste instantie
willen doen uitkomen, dat de Raad de indertijd in uitzicht
gestelde huur van 2.80 per week als maximum beschouwde.
Dat thans wordt voorgesteld de minimum huur op 2.85 per
week te bepalen, maakt geen noemenswaardig verschil; daarop
maakt Spr. dan ook geen aanmerking, maar wèl valt hij over
het feit, dat nu, ingevolge den wensch van den Minister,
tot 3.85 kan worden gegaan; dit is nimmer de bedoeling van
den Raad geweest, want daardoor wordt het verschil in huur
prijs tusschen deze woningen en andere gemeente-woningen
veel te gering. Weliswaar stellen Rijk en Gemeente nu een
huurbijslag van f 1.- per woning en per week disponibel,
maar zulks is feitelijk slechts het geval als de huur van de
woning 2.85 bedraagt, daarboven niet meer, want dan wordt
die gulden bijslag gedeeltelijk door den huurder zelf betaald.
Wat de kosten van waterverbruik aangaat, heeft Spr. ver
nomen, dat de bewoners ineens een aanschrijving hebben
gekregen tot betaling van al het door hen tot dusver verbruikte
water; was dit niet het geval, dan zouden die kosten ook niet
zoo opgeloopen zijn; dit nu had niet mogen gebeuren. In het
huurcontract is van betaling van het waterverbruik geen
sprake. Nu geeft Spr. toe, dat dit toch wel de bedoeling
geweest kan zijn, maar de bewoners kunnen met evenveel
recht zeggen: „Wij waren daardoor in de veronderstelling,
dat de kosten van het waterverbruik in de huur begrepen
waren, te meer, daar wij dit in onze vorige woningen altijd
zoo gewend zijn geweest". Zij konden dus een beroep doen
op de gewoonte, misschien ten onrechte, maar zij meenden
toch in hun recht te staan.
Ten slotte zegt Spr., dat men dus eenerzijds het feit heeft,
dat de bijdrage van Rijk en Gemeente vermindert naarmate