3 OCTOBER 1932. 549 der benoodigde werklieden Bredasche arbeiders zul len zijn; 2. waar het zwembad zal worden gevestigd; liefst niet te dicht bij het gemeentelijk badhuis; 3. of van gemeentewege toezicht zal worden gehouden op de z.g. familiebaden. De heer VISSER houdt de volgende rede: Mijnheer de Voorzitter. Met betrekking tot deze zaak vraag ik de aandacht voor de volgende beschouwingen. Allereerst de vraag: Is er behoefte aan een overdekte bad en zweminrichting te Breda? Antwoord: Ja; en dit wordt zoowel door het Comité van Actie en dat van Aanbeveling, als door het College van Bur gemeester en Wethouders beaamt. Bestaat deze behoefte reeds lang of is zij eerst in den laat- sten tijd ontstaan? Deze vraag leidt weer tot andere vragen, en wel: Wat verstaat men in het onderhavige geval onder behoefte? Is deze eerst aanwezig van af het oogenblik, dat daadwerkelijk uiting wordt gegeven, of bestaat zij ook zonder uiting van een kenmerkend verlangen? In het algemeen genomen spreekt men van behoefte, daar, waar deze ook als zoodanig wordt ge voeld. Niettemin kan men ook van behoefte spreken op ver schillend gebied, zonder dat de betrokkenen dit bij niet-voldoe- ning daaraan als een gemis voelen. Een goede huismoeder zal haar gezin verzorgen naarmate van de behoefte, die haars inziens in het gezin bestaat, ook zonder dat de gezinsleden daar speciaal druk op uitoefenen en zij wordt daarbij dus uitsluitend geleid door haar liefde en sociaal gevoel voor haar omgeving. Is ditzelfde ook het geval bij het Comité van Actie (aanne mende dat zij zich in deze voelt als de belangenverdediger van de geheele Bredasche bevolking), dan prijs ik haar initia-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1932 | | pagina 549