558 3 OCTOBER 1932. houden met het gemeentelijk badhuis, hetwelk thans goed rendeert. Kan, zoo vraagt Spr., dit Sportfondsenbad in de toekomst geen afbreuk doen aan het gebruik van het open baar badhuis? De heer MABELIS zegt het volgende: Mijnheer de Voorzitter. Over de wenschelijkheid van het totstandkomen van een overdekte zweminrichting zal wel niet veel verschil van ge voelen bestaan. Wat ten gunste daarvan door Burgemeester en Wethouders wordt aangevoerd, zal geen tegenspraak ont moeten. Alleen zou ik een restrictie willen maken, waar het prae- advies met zooveel woorden zegt, dat bij gebrek aan initiatief uit de burgerij er aanleiding voor de gemeente zou kunnen zijn, zelf een voorziening te treffen. Dat lijkt mij een gevaarlijk argument. Stellen wij ons éénmaal op dat standpunt, dan is het heel gemakkelijk om tot de conclusie te komen, dat het Comité eigenlijk doet wat de taak der Gemeente is, waaruit dan vanzelf volgt, dat de dekking van een eventueel tekort in 't geheel niet erg is. Ik kan dat argument dan ook niet aan vaarden. De wenschelijkheid, niet de absolute noodzakelijk heid. wensch ik bij de beoordeeling van dit plan als maatstaf aan te leggen. Aan de hand van verschillende statistische gegevens van soortgelijke inrichtingen in andere plaatsen, meenen Burge meester en Wethouders te mogen besluiten, dat de moeilijke tijden, waarin wij leven, geen aanleiding geven om afwijzend te staan tegenover dit plan. Inderdaad geven de bezoekcijfers, zooals die hier voor ons liggen, daartoe wel eenigen grond. Maar ik vraag mij toch af: is met deze cijfers, met de moge lijke invloeden van de tijdsomstandigheden afgedaan? Ik meen van niet. Zijn wij met die moeilijkheden op het laagste punt aangekomen? Of zijn we nog marcheerend naar een lager levensniveau? En als dat zoo is, als de inkomens nog verder dalen, zijn dan de voorgestelde, vrij hooge tarieven, te hand-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1932 | | pagina 558