3 OCTOBER 1932. 565 dan beschikt de Gemeente toch altijd nog over haar verorde nende bevoegdheid als middel om in te grijpen. Wat nu het risico voor de Gemeente betreft; er is een toelichting bij het verzoek, welke een goede basis geeft om te vertrouwen, dat dit risico niet groot zal zijn. En gesteld eens, dat de Gemeente iets zou moeten bijdragen, dan nog zou dit volkomen logisch en verantwoord zijn. Voorts merkt Spr. op, dat niet, zooals de heer Visser concludeert, in het prae-advies wordt erkend, dat het eigen lijk de taak van de Gemeente is om een overdekte bad- en zweminrichting te stichten; er wordt daarin enkel en alleen opgemerkt, dat zich omstandigheden kunnen voordoen, waar onder de Gemeente, bij gemis aan particulier initiatief, het als haar taak zal beschouwen ten deze een voorziening te treffen. Spr. behoort niet tot de degenen, die dezen duren weg willen volgen; de heer Visser blijkbaar wel. Spr. besluit met de hoop uit te spreken, dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders met groote meerderheid van stemmen door den Raad zal worden aanvaard. De heer KROONE wil even de aandacht vestigen op de vraag van den heer L o o n e n omtrent de vaststelling van een percentage Bredasche arbeiders bij den bouw, welke door den Voorzitter niet beantwoord is, en verder zou Spr. gaarne vernemen, waar het terrein ligt, waarop de inrichting zal ver rijzen. Spr. juicht dit voorstel van ganscher harte toe en zal dan ook gaarne zijn stem daaraan geven, vooral nu de Voor zitter heeft medegedeeld, dat de kwestie van de tarieven later nog aan de orde zal komen. De heer VAN HOUTEN zou, evenals de heer L o o n e n, willen aandringen op het opnemen in het bestek van een be paling, dat 90 der benoodigde werklieden Bredasche arbei ders moeten zijn. Wat de zaak zelve betreft, zegt Spr., dat, hoewel ook hij op het standpunt staat, dat de Overheid in het algemeen der gelijke voorzieningen behoort te treffen, hij het toch toejuicht,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1932 | | pagina 565