3 OCTOBER 1932. 567 het aantal spaarders. Bovendien geeft de exploitatie in een groote gemeente als Arnhem meer waarborg voor grootere deelneming dan in een plaats als Breda. Daar Spr.'s voorstel echter geen kans van slagen heeft en het niet de principieele zijde van de zaak betreft, zal Spr. zijn bezwaren niet laten afstuiten op het getal spaarders; hij zal dus zijn stem niet aan het voorstel van Burgemeester en Wet houders onthouden. De heer VISSER komt op tegen de bewering van den Voor zitter, dat hij zooeven geen enkel woord van waardeering heeft doen hooren voor hetgeen hier door particulier initiatief tot stand gebracht is; hij heeft zulks wèl gedaan, in het begin van zijn betoog, doch verder is hij geheel gebleven in de lijn van de politieke overtuiging, welke hij is toegedaan. De uit drukking „prutswerk" is door hem gebezigd in verband met hetgeen er, volgens zijn opvatting, eigenlijk van overheidswege zou moeten gebeuren op dit gebied. Voorts zegt Spr., dat hij in hetgeen de Voorzitter verklaard heeft, geen enkele aanwijzing heeft kunnen ontdekken, waar uit kan worden opgemaakt, dat het Gemeentebestuur genegen is zijn invloed aan te wenden om een blijvend gemeentelijk toezicht op de inrichting te verkrijgen, opdat deze ook in latere jaren zal openstaan voor de massa. Spr. verwacht dan ook, dat in de toekomst alleen de meer-gegoeden van dit Sport- fondsenbad zullen profiteeren en niet de geheele bevolking. Spr. zal eerst dan een beslissing op het voorstel kunnen nemen, wanneer de ontwerp-overeenkomst met de voorwaarden aan den Raad ter bekrachtiging zal zijn voorgelegd. De heer VAN DER VEN herhaalt zijn vraag: of dit Sport- fondsenbad geen afbreuk zal doen aan het gebruik van "het Openbaar Badhuis. Wethouder VAN MIERLO wil nog enkele vragen beant woorden. In de eerste plaats de vraag omtrent het opnemen in het bestek van de bepaling, dat bij den bouw 90 der

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1932 | | pagina 567