600
17 NOVEMBER 1932.
5 October 1932, G. no. 278, houdende vernietiging van het
raadsbesluit van 16 Maart j.l., tot onbewoonbaarverklaring
van de woningen Bredascheweg nos. 96, 98, 100, 102, 104.
106, 108, 110 en 112.
De heer VAN DER VEN, ervan uitgaande, dat de onder
scheidene gebreken, op grond waarvan deze woningen on
bewoonbaar zijn verklaard, door den technischen dienst en
door de Gezondheidscommissie serieus onderzocht zijn, ver
klaart niet te kunnen begrijpen, dat Gedeputeerde Staten
op advies van den Inspecteur van de Volksgezondheid het
raadsbesluit tot onbewoonbaarverklaring dezer woningen
vernietigd hebben. Volgens Spr.'s persoonlijke meening zijn
zij absoluut ongeschikt ter bewoning. Zij zijn indertijd ver
kregen door een magazijn of fabriek te verbouwen, doch zij
kunnen geen aanspraak maken op den naam van behoorlijke
woningen. Spr. dringt er derhalve op aan, van het besluit
van Gedeputeerde Staten in beroep te gaan.
Den heer KUIJLAARS heeft deze beslissing van Gedepu
teerde Staten ook ten zeerste verwonderd. Spr. had de wo
ningen eens willen gaan bekijken, doch ieder, die niet tot de
bewoners behoort, wordt door den portier van het terrein
geweerd. Spr. acht ook het feit, dat de woningen niet voor
zien zijn van een waterleiding, een groot bezwaar. Hij sluit
zich dan ook aan bij het verzoek van den heer Van der
'Ven.
Wethouder VAN MIERLO zegt, dat men niet den indruk
moet hebben, dat er dezerzijds niets gedaan is om het raads
besluit gehandhaafd te krijgen; men is daarvoor van ge
meentewege naar Den Bosch getogen, maar de Gedeputeerde
Staten hebben de belangen van den eigenaar zwaarder laten
wegen dan men dezerzijds meende te moeten doen, hetgeen
vooral zijn oorzaak vindt in het feit, dat het gemeentebestuur
van Princenhage vrij kort vóór de annexatie vergunning
heeft gegeven tot vrij kostbaren verbouw dier woningen.