17 NOVEMBER 1932.
611
P o p p e 1 een stuk grond, groot 7680 M.2, onopgehoogd ver
kocht. En nu zou ik willen vragen, of, nu dat op te hoogen
terrein, groot 6 H.A., door dien verkoop met 7680 M.2
verminderd is, de kosten van ophooging van die 7680 M.2
grond, zijnde 8000, niet van de totale ophoogingskosten
ad 64.000 moeten worden afgetrokken. Zoo ja, dan zouden
de geraamde kosten van uitvoering van dit werk, in plaats
van met 2400 met ruim 10.000 worden overschreden.
Verder werd nog in de vergadering van 30 Juli 1931 onder
agenda-punt 42 een crediet toegestaan van 126.000 voor
bestratings- en rioleeringswerken in den Belcrumpolder. Het
te bestraten gebied omvat het laatst opgehoogde gedeelte.
Wethouder VAN MIERLO antwoordt, dat er inderdaad
op 30 Juli 1931 een crediet is verleend van 108.000 voor
het bouwrijp maken van een gedeelte van den Belcrum
polder. Uitdrukkelijk was in de crediet-aanvrage vastge
legd, dat daarin een bedrag van 9000 voor het maken van
tegeltrottoirs niet begrepen was; dit geldt evenzeer voor het
in die zelfde vergadering toegestane crediet van 126.000
voor verdere uitbreiding van de bestrating en rioleering in
den Belcrumpolder. Inmiddels zijn er in dien polder meer
straten bebouwd en gereed gekomen dan toen het geval
was, zoodat thans meer dan 9000 voor den aanleg van
tegeltrottoirs noodig is.
De kwestie van het niet-ophoogen van het terrein, dat
aan Van Poppelis verkocht, kan hierbij geheel buiten
beschouwing blijven. Doordat dit stuk grond buiten de op-
hoogingswerken viel, is het crediet van 108.000 niet geheel
verbruikt; dit mocht ook niet gebeuren. Doch nu zijn Bur
gemeester en Wethouders niet gerechtigd om de gelden,
die hiervan overbleven, te gaan gebruiken om tegel trottoirs
aan te leggen.
De heer BROOS verklaart, den Wethouder niet goed te
hebben kunnen volgen. Het komt hem evenwel voor, dat,
tengevolge van het niet-ophoogen van het aan Van