652 17 NOVEMBER 1932. verzoek der R. K. Werkliedenvereeniging een beslist afwij zende houding moet worden aangenomen. Daarom ver klaarde Spr. in eerste instantie: „Naar aanleiding van het diepgaand rapport van het College, stelt mij de conclusie daarvan teleur." De heer Haaiman heeft er zijn vreugde over te kennen gegeven, dat Spr. in deze „bekeerd" is. Nu doet het hem altijd pleizier, als hij iemand blij kan maken, maar eerlijk heidshalve moet Spr. toch bekennen, dat het in dit geval toch niet zijn bedoeling is geweest den heer Haaiman blij te maken. Verder heeft de heer Haaiman -- en met hem de heer M e ij v i s weer de lof gezongen van hun eigen partij. Bij de heeren van de S.D.A.P. zit nu eenmaal het idee voor, dat alles op sociaal gebied is tot stand gebracht door hen of op aandrang van hen. Spr. heeft al eens bij een vorige ge legenheid aangetoond, hoe onjuist die opvatting is; hij zal er dan ook thans niet verder op ingaan. Ten slotte merkt Spr. op, dat hij evenals ieder normaal mensch gevoelig is voor lof en blaam, maar hij wil den heer Haaiman toch waarschuwen, dat deze zich geen illusies behoeft te maken omtrent de uitwerking van de lof, welke hij Spr. heeft toegezwaaid. Spr. zegt dit om den heer Haaiman ontnuchteringen in dezen Raad te besparen. De heer LOONEN verklaart, naar aanleiding van de op merking van den heer Haaiman over Spr.'s gezegde, dat door het opvoeren van het steunbedrag velen de prikkel om te werken geheel zou worden ontnomen, dat hij daarbij het oog had op menschen, die nog werken voor dat loon. Verder antwoordt Spr. den heer Haaiman op diens vraag, of de werkloozen soms bij hem terecht kunnen, dat hij in zijn bedrijf de menschen nog steeds aan het werk heeft gehouden, terwijl de heer Haaiman zulks in zijn vethandel niet heeft gedaan. Wethouder VAN BUITENEN merkt nog op, dat toe-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1932 | | pagina 652