9 FEBRUARI 1932. 67 De heer HAALMAN merkt op, dat deze reclames Burge meester en Wethouders aanleiding hebben gegeven om met een voorstel tot wijziging van de verordening te komen. Twee van die reclames zijn thans formeel juist. De gemeente zou daarom weieens aan het kortste eind kunnen trekken, door afwijzend daarop te beschikken. Wat nu de wijzigingskwestie betreft; de heffingsverorde ning is twee jaar geleden vastgesteld en men heeft daarin toen verschillende bepalingen opgenomen omtrent eigen dommen, waarvan geen belasting wordt geheven. Nu is men bij deze reclames op bezwaren gestuit, d.w.z. men wil recla manten wèl belasting doen betalen, terwijl dit volgens de verordening niet gaat, en daarom wil men haar nu gaan wij zigen. Spr. vindt dit geen bijzonder fraaien vorm van be lastingwetgeving; hij acht dit zelfs den Raad onwaardig. Op die manier zou het immers mogelijk worden ook straten in de aanlegbelasting te gaan betrekken, welke aanvankelijk niet daaronder vielen, ja zelfs uitdrukkelijk daarvan waren vrijgesteld. Als het er nu om ging een achteraf gebleken groote onbillijkheid weg te nemen, dan was het nog iets anders, maar nu kan hij met de voorgestelde wijziging geen vrede hebben. Ten slotte verklaart Spr., gaarne te willen weten, of den genen, die indertijd hun grond, benoodigd voor straataanleg, kosteloos aan de gemeente hebben afgestaan, daarbij met nadruk is gewezen op het feit, dat zij desondanks toch nog aanlegbelasting zouden hebben te betalen. Wethouder VAN BUITENEN zegt, dat het hierbij niet om groote bedragen gaat, maar om handhaving van het principe. De zaak is dus niet zoozeer van materieel belang. De Raad heeft indertijd een verordening vastgesteld, waarin wordt bepaald, dat eigendommen, gelegen aan wegen, welke na 1 Mei 1931 verhard worden, onder de aanleg belasting vallen. Vervolgens zijn daarin eigendommen, welke aan bepaalde straten gelegen zijn, vrijgesteld. De hoek- perceelen worden voor aan e^e straat belast, doch enkele

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1932 | | pagina 67