692
14 DECEMBER 1932.
De heer BROOS zegt, naar aanleiding van de woorden van
den heer M e ij v i s, dat verleden jaar, bij het verstrekken
van de Kerstgave, niet uitgegaan is van dezelfde bedragen,
welke thans in het adres van den Bestuurdersbond genoemd
worden. Spr. betwijfelt, of ten deze wel aan de door den
Minister gegeven voorschriften te ontkomen zal zijn. Hij is
trouwens van oordeel, dat de werkloozen met de regeling van
het vorig jaar tevreden kunnen zijn.
Wethouder VAN BUITENEN deelt mede, dat de Minister
van Binnenlandsche Zaken in zijn circulaire van 8 December
j.l. den gemeente-besturen heeft bericht dat hij er zich mede
kan vereenigen, dat aan ondersteunde arbeiders over de week
van 18 t/m. 24 December a.s. een Kerstgave wordt verstrekt
ten bedrage van 25 van het bedrag, hetwelk zij over die
week aan ondersteuning ontvangen. Voorts deelt de Minister
daarin mede, dat een bijdrage van zijn departement slechts
kan worden verleend, voor zoover bedoelde uitkeering is ver
strekt aan arbeiders, die door hem in de steunregeling zijn
opgenomen. Aan de arbeiders, die bij de werkverschaffing
te werk gesteld zijn, kan de Kerstgave niet worden toegekend;
voor deze arbeiders geldt de door hem getroffen regeling
in zake vergoeding wegens loonderving over den Tweeden
Kerstdag. Ten slotte zegt de Minister, dat, als de gemeente
besturen het wenschelijk mochten achten, van gemeentewege
een overeenkomstige Kerstgave te verstrekken aan hen, die
uitkeering uit een werkloozenkas genieten, daartegen bij hem
geen bezwaar bestaatsubsidie in de kosten hiervan wordt
echter van Rijkswege niet verleend.
Nu heeft de heer M e ij v i s gelijk, dat in 1930 het bedrag
der Kerstgave hooger was, maar nu deze circulaire is ver
schenen, kan men veilig aannemen, dat op een andere regeling
geen goedkeuring zou worden verkregen. Spr. gelooft, dat
men hiermede is uitgepraat over deze zaak.
Den heer Van Houten antwoordt Spr., dat ook
degenen, die uit een werkloozenkas trekken, onder de voor
gestelde regeling vallen.