9 FEBRUARI 1932.
69
Wethouder VAN BUITENEN antwoordt, dat bedoeld
bedrag in elk afzonderlijk geval berekend moet worden.
Den heer Haaiman wijst Spr. er op, dat niet voor de
vrijgestelde straten zal worden geheven, maar voor daarin
uitkomende straten.
De heer VAN KEEP vindt het onbillijk, dat de bewoners
van straten, welke eerst in 1931 zijn verhard, het volle pond
moeten betalen, terwijl de verordening al in 1927 is vast
gesteld en de materialen sindsdien aanmerkelijk in prijs zijn
gedaald.
Wethouder VAN BUITENEN merkt op, dat de veror
dening niet in 1927, maar in 1930 in werking is getreden. Bij
het stellen der heffingsbedragen is van den aangenomen
kostprijs uitgegaan. De wisselende prijs van het bestratings
materiaal mag geen verandering in de bedragen veroorzaken;
hij kan immers zoowel stijgen als dalen, waardoor niet meer
vast zou staan, hoeveel belasting moet worden geheven.
De heer BROOS zou gaarne een enkele vraag willen stel
len en wel deze: Welke houding nemen Burgemeester en
Wethouders aan ten opzichte van eigenaren van gronden,
grenzende aan straten, waarop deze verordening van toepas
sing is en waarvan de opbrengst of de waarde van den grond
in geen vergelijking kan staan met de volgens de verordening
te heffen belasting?
Wethouder VAN BUITENEN antwoordt, dat Burge
meester en Wethouders geen houding hebben aan te nemen;
zij hebben de verordening eenvoudig uit te voeren, zooals
zij daar ligt. Zelfs de Raad kan daarvan niet afwijken, want
zij is Koninklijk goedgekeurd en elke afwijking dient eerst
die goedkeuring weer te verkrijgen voor ze kan worden toe
gepast.