19 DECEMBER 1932. «I 741 Maar, aan het slot van de antwoord-nota op het Centraal- Rapport wordt er op gewezen, dat reeds nu vast staat, dat wij er daarmede niet komen. Ik meen dan ook, dat mét de reeds gevoteerde 30.000 voor huur- en gezinstoelage voor werkloozen en de, blijkens de toelichting op de betrekkelijke begrooting, te verwachten verhooging van Hoofdstuk XI voor subsidie aan werkloozenkassen, de 70 opcenten zullen worden bereikt, waarschijnlijk overschreden, waarmede wij de fatale 80, respectievelijk 100, bedenkelijk dicht zijn genaderd. Mijnheer de Voorzitter. Indien niet spoedig verandering komt in de ongunst der tijden, waardoor de uitgaven voor crisisaangelegenheden worden gestuit, zal het zeer bezwaar lijk worden het evenwicht tusschen inkomsten en uitgaven door steeds nieuwe directe heffingen in evenwicht te houden. In het Centraal Rapport wordt, met dank aan het College voor hun pogen om tot bezuiniging te komen, opgemerkt, dat het succes niet groot is, „noch groot kan zijn". Wij kunnen slechts hopen, dat niet al te spoedig de tijd komt, dat het „wij kunnen niet" verandert in het „wij moeten". Het is mis schien goed ons dat nu reeds te realiseeren. Mijnheer de Voorzitter. Ik meen, dat er nog wel objecten zijn, die voor bezuiniging in aanmerking komen. Bij de be handeling van de verschillende artikelen hoop ik te doen blijken in welke richting naar mijn meening eventueele verdere bezuinigingen kunnen worden gezocht, al wil ik niet beweren, dat daarvoor belangrijke bedragen in aanmerking komen, omdat mij daartoe de gegevens ontbreken. Intusschen is meer dan ooit deze begrooting een uitstippelen van een lijn waarlangs, naar wij hopen, de financieele toestand zich bewegen zal, maar waarbij heel weinig zekerheid bestaat, dat het ook inderdaad ongeveer zoo gaan zal. Deze begrooting wekt overigens vertrouwen. Zooals reeds is opgemerkt, staat zij geheel in het teeken van de crisis. Hooge bedragen voor de door de tijdsomstandigheden zwaarst getroffenen, de werkloozen, en daarnaast een strenge doorvoering van de bij de behandeling van de begrooting voor het loopende jaar geponeerde stelling, dat niet meer mag

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1932 | | pagina 741