744
19 DECEMBER 1932.
De heer HAALMAN: Die opmerking siert U niet. Al moge
het dan zijn, dat, wat sommigen betreft, die vreemdelingen
niet hebben voldaan aan de kwaliteit, zooals U zich die had
gewenscht, dan ben ik toch van meening, dat er in het feit
alleen, dat er die dagen 25.000 vreemdelingen in Breda
bijeen waren, al reden genoeg was gelegen om een carillon
concert te doen plaats hebben. Uw weigering heeft ons dan
ook zeer onaangenaam getroffen.
Wat de opmerkingen van den heer Van de Ven over
de demonstratie betreft, zegt Spr., dat hij een ieder tart te
bewijzen, dat het geen vredes-demonstratie is geweest. Er is
alleen over vrede en ontwapening gesproken; de naam van
de S.D.A.P. is daarbij zelfs niet genoemd. Weliswaar zijn
door enkele partijgenooten uitdrukkingen gebezigd, welke
volgens den heer G r u ij s beter achterwege hadden kunnen
blijven, doch Spr. kan zich best begrijpen, dat, waar het hart
vol van is, de mond overloopt. Overigens moet men wel be
denken, dat, als een demonstratie uit een 25 duizend deel
nemers bestaat, het vanzelfsprekend is, dat men die niet allen
in de hand heeft, zoodat het kan voorkomen, dat enkele tien
tallen zich uitdrukkingen veroorlooven, die misschien beter
achterwege hadden kunnen blijven. De demonstratie is voor
het overige in de beste orde verloopen. Ook bij demonstraties
van R. K. zijde zullen weieens deelnemers zijn, die zich niet
aan de orde-maatregelen storen. De heer Van de Ven
heeft verzocht, aan de vergunning tot het houden van derge
lijke demonstraties voortaan voorwaarden te verbinden, waar
door het bezigen van z.i. ongepaste uitdrukkingen worde
voorkomen. Spr. gelooft echter, dat de heer Van de Ven
liever zou zien, dat die demonstraties geheel werden verbo
den. Ook heeft de heer VandeVen min of meer smalend
opgemerkt, dat de Nederlandsche deelnemers zichtbaar dik in
hun vleesch zaten; de heer Van de Ven had toch niet
gewild, dat het anders was geweest?
Wat het telkens terugkomen op het steunregelingsvraag-
stuk betreft, zegt Spr., dat Spr. en zijn fractiegenooten dit
als hun plicht beschouwen; het is hun goed recht dat te doen