20 DECEMBER 1932. 787 De heer ELICH zegt het volgende; Mijnheer de Voorzitter, Naar aanleiding van de mededeeling, die door U in de voorlaatste vergadering is gedaan omtrent de verhouding met de buitengemeenten ten opzichte van den vleeschkeurings- dienst, merk ik tot mijn spijt op, dat mij van het geheele ver loop dier handeling niets bekend was. Ik spreek dan ook mijn verwondering uit, en ik geloof dat ik hierin niet alleen sta, dat zulks geen punt van bespreking in de Slachthuiscommissie heeft uitgemaakt. Ik zou U willen vragen: Acht U zulk een belangrijk onderwerp niet van belang genoeg om dit in die Commissie te bespreken? De heer HAALMAN zegt het volgende: Mijnheer de Voorzitter, Over dit punt kan ik kort zijn. Ik verheug mij in den bloei van het slachthuis; nooit heb ik kunnen denken aan deze uitkomsten. Ik geef dan ook gaarne toe, dat ik ter zake in het ongelijk ben gesteld. Niettemin heb ik enkele op- en aanmerkingen te maken. De outillage van het bedrijf voldoet niet aan alle eischen; zoo is er b.v. gebrek aan haken en wagentjes. Op de tweede paats is er op aangedrongen om, indien er iets noodig is voor dit bedrijf, de leverantie op te dragen aan de Bredasche industrie. In zijn algemeenheid kan ik hiermede accoord gaan. Dat neemt echter niet weg, dat men in sommige gevallen daarmede uiterst voorzichtig moet zijn. Bij het slachthuis heeft men het inderdaad geprobeerd met zich daarbij geen persoonlijke ongevallen voorgedaan. De Bredasche industrie is voor het materieel, op slachthuizen benoodigd, niet ingericht. Ook is er te weinig gelegenheid voor het stallen van vee. Hedenmorgen stonden er weer 25 beesten buiten; dat is niet zoo erg als het goed weer is, doch bij regen en hevige koude

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1932 | | pagina 787