22 DECEMBER 1932.
809
als gebaar waarde had gehad. Thans acht Spr. verlaging van
de presentiegelden onjuist.
De heer VAN DE VEN verklaart, dat hij zich zelf best
eenige verlaging van het presentiegeld wil getroosten. De
principieele zijde van het vraagstuk is echter belangrijker. In
het algemeen acht Spr. het voorstel onjuist, omdat het den
minder gesitueerden de mogelijkheid ontneemt, lid van den
Raad te worden. Het door den heer Haaiman genoemde
punt, presentiegelden voor commissie-vergaderingen, is ook
wel eens in de R. K. fractie ter sprake gebracht. Men achtte
het toen echter niet noodig op uitbreiding van de presentie
gelden aan te dringen. Evenmin als de heer Haaiman
vindt Spr. aanleiding het voorstel-P 1 e ij t e te steunen.
Wethouder VAN BUITENEN deelt mede, het voorstel
ce hebben ondersteund, uitsluitend om de bespreking erover
mogelijk te maken. Juist in dezen tijd, nu men genoodzaakt
is den belastingdruk te verzwaren en de subsidies te vermin
deren, acht Spr. het, ook om psychologische redenen, niet
onjuist, dat de Raad zich eens afvraagt, of de tijd voor ver
mindering van het presentiegeld nog niet gekomen is. Bij de
bestrijding van het voorstel is één juist argument naar voren
gekomen en wel de door den heer Haaiman genoemde
loonderving. Al zou dit slechts één lid gelden, dat daarom
geen gedeelte van het presentiegeld meent te kunnen prijs
geven, is dat voor Spr. voldoende reden om tegen het voorstel
van den heer P 1 e ij t e te stemmen.
Wethouder VAN MIERLO wil er nog even de aandacht
op vestigen, dat men het presentiegeld niet mag opvatten als
belooning voor gepresteerden arbeid, maar uitsluitend en
alleen als vergoeding voor te maken onkosten. Wat de loon
derving betreft, dit kan alleen maar gelden voor een middag-,
niet voor een avond-vergadering. Het is nog zeer de vraag,
of de loonderving voor één middag wel zes gulden bedraagt;
altijd zal dat minder zijn.