860 22 DECEMBER 1932. ring van de Reinigingscommissie al eens gewezen. Nu weet ik wel, dat de opzichters niet overal kunnen zijn hier zal men ze waarschuwen en zijn ze vertrokken, dan is het daar weer het zelfde liedje, maar een algemeene opmerking zou in deze toch wel op zijn plaats zijn en vooral, indien- mogelijk, een scherp toezicht. Verder, Mijnheer de Voorzitter, zou ook ik willen, dat er eenigen spoed betracht werd met de opruiming van den com post en den anderen rommel, welke nog op het oude belt- terrein aanwezig zijn. Ik weet wel, dat niet alles ineens kan gebeuren, maar hoe vlugger dat terrein ontruimd is, hoe beter; het vuil behoort nu eenmaal niet meer thuis in die om geving. Het begraven van cadavers en bedorven vleesch kan daar ook wel achterwege worden gelaten, want als men ziet, wat er door het personeel van het Openbaar Slachthuis op het terrein aan den Terheijdenscheweg gestort wordt, dan kunnen die cadavers en dat bedorven vleesch daar ook nog wel bij. De VOORZITTER: Dat gebeurt niet meer! De heer VAN DER VEN: In het antwoord van Burge meester en Wethouders staat ook nog, dat er een oplossing in studie is voor verwijdering van het beenderenhuisje. Het is te hopen, dat die oplossing spoedig worde gevonden, want bij een bezoek aan het oude terrein heeft de voormalige direc teur mij verklaard, dat het juist dat beenderenhuisje is, dat zooveel stank verspreidt. Laat ons dus hopen, dat ook daarin spoedig verandering zal worden gebracht. Wethouder BRANTJES zegt, dat de personeelsbezetting bij den Reinigingsdienst hem niet topzwaar lijkt; door de ver plaatsing van de stortplaats zijn de werkzaamheden van de opzichters zeer verzwaard. De hoofdopzichter verricht inder daad veel bureauwerk, maar dat ligt ook in den aard van zijn functie. Zou men het bezwaar van de ruwe behandeling der vuilnisbakken willen ondervangen, dan zou men zelfs nog meer toezicht uitoefenend personeel moeten hebben. De

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1932 | | pagina 860