22 DECEMBER 1932.
861
opmerkingen van de heeren Mabelis en Van der Ven
zullen niettemin ernstig worden onderzocht en Burgemeester
en Wethouders zullen hun best doen daaraan, voor zoover
dat mogelijk is, tegemoet te komen.
Den heer M e ij v i s antwoordt Spr., dat de z.g. schaft-
wagens op het terrein aan den Terheijdenscheweg als tijde
lijke voorziening in schaftgelegenheid voldoende kunnen
worden geacht.
Het beenderenhuisje kan gevoeglijk op het oude beltterrein
gevestigd blijven. Veroorzaakt het hinder aan de omwonen
den, dan kunnen hiertegen maatregelen genomen worden.
Verplaatsing zou zeer kostbaar zijn.
Wat het wegruimen van het oude huis- en straatvuil be
treft, zegt Spr., dat het Burgemeester en Wethouders ge
noegen zou doen, als zich een kooper daarvoor voordeed; het
zou dan spoedig verdwenen zijn. Nu kan men het niet zoo
maar zonder meer in de sloot werpen. Op den duur zal het
evenwel verdwijnen.
Er zal worden nagegaan, of maatregelen kunnen worden
genomen tegen de rattenplaag.
Waar men met de cadavers der huisdieren moet blijven, is
vooralsnog een moeilijk vraagstuk. Spr. voor zich vindt het
niet zoo erg, dat op het oude beltterrein enkele hondenlijken
begraven worden. In niet te verre toekomst zullen de noo-
dige voorzieningen op dit gebied worden getroffen.
De heer MABELIS verklaart genoegen te kunnen nemen
met de toezegging van den Wethouder.
Zonder verdere opmerkingen wordt de post
daarop onveranderd goedgekeurd en vastgesteld.
Het hoofdstuk wordt vervolgens in zijn geheel
goedgekeurd en vastgesteld.
Hoofdstuk VII (Eigendommen niet voor den
openbaren dienst bestemd) wordt zonder eenige
bedenking goedgekeurd en vastgesteld.