22 DECEMBER 1932.
871
Aan het verzoek, om over de werkloozenzorg niet meer te
spreken en niet meer te adresseeren, kunnen wij niet voldoen.
Verandering in deze kan eerst dan worden toegezegd, als
door Burgemeester en Wethouders op dit gebied ten volle
hun plicht wordt gedaan. En hieraan ontbreekt nogal het
een en ander.
Thans nog een enkel woord over de werkverschaffing en
werkverruiming. Wij meenen, dat te dien opzichte meer kan
en dus ook móét worden gedaan door Burgemeester en Wet
houders. Een bekend spreekwoord is hierbij van toepassing,
namelijk: Ledigheid is des duivels oorkussen
Objecten voor werkverschaffing zijn er in voldoende mate.
Er is b.v. het tweede plan betreffende de Bloemenbuurt, het
ophoogen van den Boeimeerpolder, het aanleggen van wegen
in dien polder enz. Ook begrijpen wij niet, waarom Burge
meester en Wethouders reeds in Augustus van dit jaar een
voorstel aan den Raad deden om in principe te besluiten
tot den aanleg van een bescheiden sportpark in den Boeimeer
polder, uit te voeren bij wijze van werkverschaffing, terwijl
tot op heden, 22 December d.a.v., nog altijd niets daarvan is
terechtgekomen.
Wij beschouwen het als onwil van Burgemeester en Wet
houders, dat er niet meer aan werkverschaffing wordt ge
daan, terwijl, zooals wij reeds eerder zeiden, objecten voor
werkverschaffing wel te vinden zijn. Ook U, Mijnheer Van
Buitenen, zal dit moeten toegeven.
Het totaal aantal werkloozen was op heden 1591. In
Januari van dit jaar was dit cijfer 1273.
Mijnheer de Voorzitter, U zei destijds en U heeft dit bij
andere gelegenheden nog eens herhaald, dat, wanneer 10
van het totaal aantal werkloozen in werkverschaffing te werk
waren gesteld, dit redelijk te noemen was. Wij hebben dit
destijds niet onderschreven. Wanneer U echter thans 10
van het totaal aantal werkloozen in werkverschaffing wilde
te werk stellen, dan komen aan het aantal, dat thans werkelijk
bij de werkverschaffing is geplaatst, nog ruim 60 te kort.
Wij eischen ten slotte, dat ook door de gemeente Breda