9 MAART 1933.
123
gerekend zal moeten worden. Spr. vindt baden en zwemmen
een gezonde sport en hij verheugt zich dan ook over het
totstandkomen van deze inrichting, maar hij begrijpt niet,
waarom dat altijd moet gebeuren in tegenwoordigheid van
personen van de andere sekse. Men klaagt overal, zelfs in
de grootste steden, over de excessen, welke daaruit voort
vloeien. Nu kan men zeggen: Laten wij het eerst eens
aanzien, of er hier excessen zullen voorkomen maar, dan
geeft men alle recht uit handen. Wil men er dus iets tegen
doen, dan moet dat nü gebeuren. Tegen de bepaling
omtrent de openstelling van het sportfondsenbad voor het
z.g. familiebaden en gemengd zwemmen voor het publiek
heeft Spr. geen bezwaar, omdat dit niet anders mag geschieden
dan na voorafgaande goedkeuring van Burgemeester en
Wethouders, doch wèl tegen die betreffende het gemengd
zwemmen voor leden van vereenigingen en voor spaarders
en hun gezinsleden. Hij is van meening, dat men ook dat
niet ongeregeld mag laten en geeft in overweging, aan de
tweede alinea van de 10de voorwaarde toe te voegen
„Burgemeester en Wethouders hebben de bevoegdheid aan
„dit gebruik voorwaarden te verbinden."
De heer HAALMAN zegt, dat hij niet veel aan te merken
heeft op de voorwaarden. Alleen wordt er onder 11 een
rechtspersoon geschapen, dien Spr. hier niet op zijn plaats
acht, namelijk de gemeentelijke commissaris. Het gaat z.i.
niet aan, dat Burgemeester en Wethouders zoo maar iemand
aanwijzen, die de handelingen der N V. heeft na te gaan
en aan wien zelfs de goedkeuring der tarieven kan worden
overgelaten. Spr. vindt het den meest juisten weg, dat
Burgemeester en Wethouders daarvoor een lid uit hun
midden aanwijzen. Hij dringt er op aan, de voorwaarden
in dien zin te wijzigen.
De heer VISSER leest onder 11, dat de gemeentelijke
commissaris de hem bekend geworden gegevens zonder