„Er is nog veel kaf onder het koren, maar vaak brengen „films goede leering en gepaste ontspanning." 9 MAART 1933. 141 Mijnheer de Voorzitter. Het is natuurlijk heel gemakkelijk een zaak te ridiculiseeren, maar aan een behoorlijke behandeling daarvan komt zooiets toch niet ten goede. Over de noodzakelijkheid van filmkeuring zal, behoudens misschien een enkele uitzondering, geen verschil van meening bestaan, „De zedelijke en maatschappelijke gevaren, welke aan de „vertooning van films verbonden kunnen zijn, en tengevolge „van opvattingen en inzichten van minder gewetensvolle „procudenten, soms ook inderdaad verbonden zijn" zooals de heer Van Zwijndrecht, ambtenaar, niet van de Katho lieke filmcentrale, maar van de Centrale Commissie voor de Filmkeuring, schrijft in het Januari-nummer 1931 van ,,Het Lichtbeeld" lagen zeker ten grondslag aan de totstand koming van de Rijksfilmkeuring, zooals die in de artikelen 15, 16 en 17 van de Bioscoopwet is geregeld. Dat nochtans de arbeid der „Centrale Commissie" niet in alle opzichten de door den heer Van Zwijndrecht geschetste gevaren ondervangt, wordt bevestigd door een uitspraak van den Voorzitter, den heer Van Staverden, op een algemeene vergadering dier Commissie, in het laatst van Februari van dit jaar, te Den Haag gehouden. In het verslag dier vergadering lees ik ,,Spr. kwam op tegen de uitspraak, dat alle films min of „meer prikkelend werken. „Er is nog veel kaf onder het koren"; deze erkenning van zoo onverdachte zijde, rechtvaardigt alleen reeds iedere poging om dat kaf beter te weren. Het komt mij voor, dat de poging daartoe door het College voorgesteld, goed is en dat daarbij de juiste weg is bewandeld. Vooraf heeft men zich verzekerd van de medewerking

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1933 | | pagina 141