9 MAART 1933.
145
De heer PLEIJTE zegt, dat hij niet tegen filmkeuring is;
hij is er zeer goed van doordrongen, dat slechte films
geweerd moeten worden. Hij heeft er zooeven alleen maar
op gewezen, dat men al een keuring heeft, namelijk de
centrale filmkeuring hij acht het daarom niet noodig, nu
nog eens te gaan keuren.
De heer VAN DE VEN zegt, zooeven te hebben aan
getoond, dat het standpunt van den heer Pleijte geen
zuiver liberaal standpunt is de liberale redacteur van het
Algemeen Handelsblad bepleit zoowel keuring als nakeuring
van films.
De heer HAALMAN vraagt, hoe het staat met het
nemen van maatregelen omtrent het bezoek van personen
beneden 18 jaar aan bioscopen en met de verordening
regelende de nakeuring van films. Spr. gelooft, dat men
den heer Elich blij maakt met een doode musch. Want,
al hebben de bioscoop-exploitanten zich bereid verklaard,
zich vrijwillig te stellen onder toezicht van de Katholieke
Filmcentrale, waar zijn die bereidverklaringen?
De VOORZITTER antwoordt den heer Haaiman
dat op het oogenblik alleen de toetreding tot de Vereeniging
van Noordbrabantsche en Limburgsche Gemeenten in zake
gemeenschappelijke Filmkeuring aan de orde is. Wenscht
de heer Haaiman scherpere bepalingen, dan kan hij een
voorstel daartoe indienen.
De heer HAALMAN Ik dring niet op scherpere
bepalingen aan, maar de heer Elich mag van zijn stand
punt beschouwd, hiermede niet tevreden zijn.
Het voorstel van Burgemeester én Wethouders
wordt daarop in stemming gebracht en aan
genomen met 18 tegen 8 stemmen.