9 MAART 1933. 149 gemeente Princenhage op voor beide partijen aan nemelijke voorwaarden als afneemster te winnen. Een uitlating in een schrijven van Princenhage van 3 September 1928, dat „elk billijk verlangen van Princenhage door Breda van de hand gewezen was", is dan ook volkomen onjuist en in strijd met de feiten- Deze vraag wordt ontkennend beantwoord. De onderhandelingen zijn zoowel schriftelijk als mondeling gevoerd. De mondelinge door den Directeur der Bedrijven met den Burgemeester van Princenhage. Hetgeen onder O. wordt gevraagd wordt ontkennend beantwoord. Eveneens de vraag onder b. Wel is in 1930 tot de directie der Staatsmijnen dezerzijds het verzoek gericht de voorwaarden te mogen vernemen, waarop zij bereid was in de periode van 1933 tot 1953 het gas te leveren, dat de gasfabriek te Breda zelf niet zou kunnen produ- ceeren (ongeveer 21/2 millioen Ms. per jaar), waarop geantwoord werd, dat het de directie niet mogelijk was voor die hoeveelheid een aannemelijke aanbieding te doen. Daarop is gevraagd de voorwaarden te mogen vernemen, waarop de Staatsmijnen de geheele gas- voorziening van Breda ter hand zouden kunnen nemen, waarop geantwoord werd, dat van het doen eener aan bieding voor de totale gasvoorziening van Breda momenteel moest worden afgezien, wijl het de directie niet gewenscht voorkwam in de naaste toekomst nog overeenkomsten voor de levering van gas in de door Breda benoodigde hoeveelheden af te sluiten. Hierbij geschiedt in verband met de vraag onder c,, d. en e. overlegging van de correspondentie met de Staatsmijnen, ter inzage van de leden.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1933 | | pagina 149