150 9 MAART 1935. De VOORZITTER verklaart, dat Burgemeester en Wethouders het indienen van deze vragen gaarne hebben gezien, omdat daardoor den ingezetenen van Princenhage, die door hun gemeentebestuur niet goed werden ingelicht, de waarheid ter oore zou komen. Het zal hun nu gebleken zijn, dat zij groote financieele voordeden hadden kunnen hebben, als hun gemeentebestuur zich in deze niet afzijdig had gehouden. Dat Burgemeester en Wethouders van Princenhage dit hebben verzwegen is menschelijkerwijze misschien nog te verklaren, maar voor raadsleden is het onaanvaardbaar. De heer VAN DE VEN zegt het volgende Mijnheer de Voorzitter. Het zal voor iedereen duidelijk zijn, waarom ik deze vragen heb gesteld. In het Dagblad van Noord-Brabant van 25 Januari 1933 komt een bericht voor en een verslag van de raadsvergadering te Princenhage, waarin over de gaskwestie uitdrukkingen werden gebezigd als deze „een berg correspondentie is gevoerd" -- „het heeft geen resultaat opgeleverd" „er is niets bereikt" „er is gebleken, dat Breda niet wil" „de Burgemeester van Princenhage meent, dat zijn gemeente zoo spoedig mogelijk van Breda moet afkomen" „aan Breda zal worden mede gedeeld, dat Princenhage in beginsel besloten heeft, met Etten en Leur een eigen gasfabriek op te richten" enz. Deze uitdrukkingen wijzen op een onaangename verstand houding tusschen Breda en Princenhage, die te wijten zou zijn aan starheid en onwil van Breda, speciaal van Burge meester en Wethouders van Breda, te meer omdat ik meende te moeten veronderstellen, dat Princenhage wèl met Zevenbergen, doch niet met Breda mondeling overleg wilde plegen. Deze ongunstige factoren zouden tengevolge hebben, dat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1933 | | pagina 150