9 MAART 1933. 151 de inwoners van Princenhage te veel voor hun gas moeten betalen, meer dan redelijk is. En nu acht ik het niet vermetel te onderstellen, dat het bericht in het Dagblad is geplaatst om Breda en omstreken te wijzen op die slechte karakter-eigenschappen, waardoor voor nu en de toekomst de schuld van het niet tot stand kunnen komen van overeenkomsten gelegd wordt op Burge meester en Wethouders van Breda. Het behoort niet tot mijn taak, de verdediging van Burgemeester en Wethouders van Breda op mij te nemen dat kunnen zij zelf wel. Maar, nu eenmaal door dat bericht het bestaan van moeilijkheden is geconstateerd, acht ik het de taak van den Raad om zijn houding te bepalen. Ik meende daarom niet beter te kunnen doen dan aan Burge meester en Wethouders de vragen voor te leggenuit het antwoord, dat uiteraard publiek zou worden, kan dan ieders schuld worden afgemeten, terwijl tevens overwogen kan worden, of er voor den Raad aanleiding bestaat om tusschenbeide te komen. Wat is er waar van die starheid, die onredelijkheid? Dat meende ik waren vragen, die om oplossing vroegen. Ik vermoed, dat het velen gegaan zal zijn als mijik proefde uit dat bericht de annexatie. Een aantal van ons ik zelf ook zijn daarin betrokken geweest. Dat heeft indertijd dat is begrijpelijk genoeg de gemoederen wat opgewonden en het spreekt ook vanzelf, dat de ver standhouding tusschen Breda en de omliggende gemeenten niet al te best was. Natuurlijk kwam dat tot uiting, als er onderhandelingen gevoerd moesten worden dat kon niet vlot gaan. Maar nu is die annexatie reeds sedert geruimen tijd een feit geworden de zaak ligt ertoe. En nu meen ik, dat men het beste doet zich daarbij neer te leggen en niet als een kwade hond te gaan liggen grommen. Geannexeerd of niet geannexeerd wat wij doen, doen wij voor de menschen, die wij vertegenwoordigen en het is zaak

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1933 | | pagina 151