152
9 MAART 1932.
door overleg het beste ervan voor hen te maken. Het
vergroote Breda moet, evenals vroeger het kleine, met de
aanliggende gemeenten dikwijls in contact komen en dan is
het het meest verkieslijk en het verstandigst als goede
buren te leven en elkaar te helpen, als dat kan.
Wat blijkt nu uit de antwoorden van Burgemeester en
Wethouders
Dat er in 1924 en 1925 onderhandelingen gevoerd zijn
tusschen Breda en Princenhage, dus 8 a 9 jaren geleden.
Het zal wel waar zijn, dat er toen een berg correspondentie
is gevoerd; maar na 1925 zijn er slechts 1 of 2 brieven
geschreven. Ik wijs daarop, omdat het bericht in het Dagblad
bij mij den indruk had gewekt, dat die onderhandelingen
in de laatste maanden gevoerd waren. Mij dunkt, dat
iedereen dien indruk moet hebben gekregen. Er zat dus
een verkeerde tendenz in dat bericht, namelijk deze, dat,
wat vroeger bestond, ook nu nog zou bestaan een
onaangename, starre, onverzettelijke houding van Breda.
Zoo is het ook met de besprekingen met den Directeur
der Gasfabriek; die hebben ook in 1924 plaats gehad.
Nu vraag ik mij toch afwaarom wordt van die tijd
stippen heelemaal geen melding gemaakt in het bericht in
het Dagblad Ook in het verslag der Princenhaagsche
raadsvergadering wordt daarvan niets gezegd blijkbaar is
dat dus ook niet in den Raad medegedeeld.
Dat vroeger de verhouding niet aangenaam was en dat
de onderhandelingen dus niet zoo heel vlot verliepen is te
begrijpen. Maar wij staan er nu toch heel anders voor dan
vroeger. Er zitten nu raadsleden in den Raad van Breda,
die vroeger raadslid van een buitengemeente waren, zelfs
is dit met een der wethouders het geval en vroeger is dat
ook al eens zoo geweest.
Stel dan al, dat er vroeger een strakke houding van
Breda ten opzichte van de buitengemeenten was, dan kan
toch veilig worden aangenomen, dat dit nu niet meer het
geval zal zijn.