158 -9 MAART 1933. en Wethouders niet op het standpunt staan, dat zij van het ontvangen van mijngas niets willen weten. Breda staat daar onbevangen tegenover en zal te zijner tijd doen wat zijn belang het meest medebrengt. Het heeft geen zin om daarover veel te zeggende zaak is blijkbaar nog slechts in een allereerst begin van het aanvangsstadium. Het is voldoende dit alles te weten. Van Breda kan niet gezegd worden, dat het in geen geval tot samenwerking met de andere gemeenten bereid is. Ik had niets anders verwacht, maar het verheugt mij toch het onomwonden te kunnen constateeren. Ik ben dan ook geheel tevreden gesteld door de beant woording der vragen en ik ben dankbaar, dat Burgemeester en Wethouders zonder terughouding de zaak hebben opengelegd. De heer HAALMAN wenscht een korte opmerking te maken. Volgens Spr. staat het nu wel vast, dat, als niet de mogelijkheid bestaat mijngas te betrekken, binnen afzien- baren tijd een nieuwe gasfabriek gebouwd zal moeten worden. Het zou in dat geval van veel belang zijn, indien overeenstemming zou kunnen worden verkregen met de omliggende gemeenten in zake gaslevering aan die gemeenten. De gewijzigde Gemeentewet geeft ook aanleiding daartoe. Nu zou Spr. gaarne vernemen, hoe de meening van het College te dien opzichte is. De VOORZITTER zegt, dat de vraag van den heer Haaiman bezwaarlijk te beantwoorden is. Men kan op het oogenblik wel eenige calculaties maken, waardoor de nood zakelijkheid van uitbreiding van de gasfabriek wordt aan getoond, maar het moment om voorzieningen te treffen of contracten te sluiten met de omliggende gemeenten is nog niet gekomen. Burgemeester en Wethouders hebben de vragen van den heer Van de Ven gaarne zien stellen. Zij achten zich niet

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1933 | | pagina 158