176 31 MAART 1933. einde uniformiteit op dit gebied te verkrijgen, maar met een eisch van de Gedeputeerde Staten tot het aanbrengen van wijzigingen is Spr. het niet eens. De VOORZITTER zegt, dat hetgeen de heer Haaiman naar voren heeft gebracht ook door Burgemeester en Wethouders onder oogen is gezien. Zij hebben het beter gevonden de moeilijkheid te ontloopen door de bestaande verordening aan de goedkeuring van de Gedeputeerde Staten te onderwerpen bij de eerstvolgende wijziging zou dit anders toch moeten gebeuren. Burgemeester en Wet houders zijn over het antwoord van de Gedeputeerde Staten te rade gegaan en daarbij tot de conclusie gekomen, dat het wenschelijk is nu ook meteen de herziening der pensioen regeling ter hand te nemen. Als niemand daartegen bezwaar heeft, kan tot instelling eener commissie ad hoe worden overgegaan. De heer HAALMAN verklaart daartegen geen bezwaar te hebbenhij heeft alleen bezwaren van formeelen aard, welke hij zooeven heeft ontvouwd. De VOORZITTER merkt op, dat ook ten Departemente eenig verschil van meening scheen te heerschen omtrent goedkeuring van bestaande verordeningen uit de verzameling van verordeningen, regelende de pensionneering van wet houders, blijkt, dat er verschillende zijn goedgekeurd, terwijl andere gemeenten geen goedkeuring hebben aangevraagd. Als de Raad er niets op tegen heeft, zou Spr. in over weging willen geven, de commissie ad hoe te doen bestaan uit vijf vooraanstaande leden van de onderscheidene fracties. Niemand der leden hiertegen eenige bedenking hebbende, worden als leden der commissie ad hoe aangewezen de heeren W. L. A. van de Ven, P. Haaiman, Mr. Pleijte en A Mabelis, terwijl het vijfde lid nog nader uit de R K. raads fractie zal worden aangewezen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1933 | | pagina 176