I 196 31 MAART 1933. Spr. des te meer verwonderd, de heer Van de Ven zoo te hooren spreken, omdat nog in de vorige vergadering een voorstel van Burgemeester en Wethouders van precies dezelfde strekking zonder slag of stoot is aangenomen, terwijl daarbij zelfs een verhoogde bijdrage gegeven werd aan een school, die er niet eens om gevraagd had. Waarom heeft men nu bezwaar tegen een zelfde voorstel met betrekking tot de Handelsavondschool? Spr. is van meening, dat het onderwijs, dat aan die inrichting gegeven wordt, van zoo veel belang is, dat men zoo lang mogelijk moet tegenhouden, dat daarop bezuinigd wordt. De heer LOONEN zou het ook diep betreuren, alsde eenigste inrichting, die op het gebied van handelsonderwijs te Breda bestaat, in haar omvang beperkt werd het gevolg daarvan zou zijn, dat de onderwijsresultaten verminderen, want de leeraren zien geen kans om bij een aantal lesuren van 10 per week het onderwijs op het oude peil te handhaven. Spr. gaat dan ook gaarne met de meerderheid van het College mede. Men moet wel bedenken, dat het hier betreft een school, welke er is ten behoeve van werkgevers, zoowel als van werknemers, en dat niet iedereen privaatlessen kan betalen, wanneer het onderwijs aan die school onvoldoende zou zijn. De heer HAALMAN verklaart, dat het hem en zijn fractiegenooten verheugt, dat de meerderheid van het Col lege van Burgemeester en Wethouders inziet het groote belang, dat verbonden is aan het in vollen omvang blijven voortbestaan van het handelsonderwijs te dezer stedeimmers dit voorziet in een algemeene behoefte. Het eenige bezwaar, dat man hiertegen heeft kunnen aanvoeren, is van flnancieelen aard. Spr. begrijpt niet, dat men dit zóó zwaar laat wegen, dat men daarvoor tot afbraak van het handelsonderwijs wil overgaan; hij acht dit niet alleen onbegrijpelijk, als men in aanmerking neemt het door den heer Ma bel is aangehaalde

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1933 | | pagina 196