206
31 MAART 1933.
Spr. dringt er op aan, voor de keuringen in de buiten
gemeenten een afzonderlijke administratie in te richten, ten
einde de ontwikkeling daarvan te kunnen nagaan. Voorts
zegt Spr. te vreezen, dat, als op den zelfden voet wordt
doorgegaan als thans, de buitengemeenten nooit een jaar
verslag onder oogen zullen krijgen. Voor den Raad zal
Spr. niet eens meer daarnaar vragen.
De VOORZITTER antwoordt, dat het alsnog verschijnen
van de achterstallige verslagen bevorderd zal worden. Wat
de invoering van een gesplitste administratie betreft, vraagt
Spr. zich in de eerste plaats af, of dat wel zin heeft, en in
de tweede plaats, of het wel practisch uitvoerbaar is. Spr.
gelooft noch het een, noch het ander. Er zullen op dat
gebied moeilijk goede resultaten te verkrijgen zijn en zeker
niet zonder veel omslag. Het zou alleen zijn nut kunnen
hebben om tegen te gaan het praatje van de duizenden
guldens winst, welke Breda door die keuringen zou verdienen.
Maar wie zal daaraan geloof hechten Het sop is dan ook
de kool niet waard.
Spr. verklaart zich ten slotte met den heer Haaiman
te verheugen over het verkregen resultaat, hetwelk, in
verband met de bepalingen omtrent noodslachtingen en
uitpondingen, hygiënisch vooruitgang beteekent.
Zonder verdere opmerkingen wordt daarop
conform het voorstel van Burgemeester en Wet
houders besloten.
36. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders, waarbij
in overweging wordt gegeven gunstig te beschikken op een
aanvraag van het bestuur der R. K. Vereeniging tot
bescherming van Meisjes te Breda, om ontheffing van
art. 15 der Bouwverordening voor het uitbreiden van het
pand Ginnekenstraat no. 6.