240
21 APRIL 1933.
De heer HAALMAN zegt, dat, als de zaak zoo staat,
hij bezwaar heeft tegen deze delegatie van macht aan Bur
gemeester en Wethouders; hij wil het recht tot het vast
stellen van den inhoud dier overeenkomsten aan den Raad
houden.
Wethouder VAN BUITENEN verklaart, dat Burgemeester
en Wethouders geenszins belust zijn op macht. Bedoelde
overeenkomsten zijn echter van zoo weinig beteekenis, dat
het voor den Raad niet de moeite waard is om zich daar
mede in te latenbij de lichtbedrijven en waterleiding
komen veel belangrijker overeenkomsten met grootverbruikers
vo'or, welke toch ook door Burgemeester en Wethouders
worden aangegaan overeenkomstig de verordening aan
welks totstandkoming ook de heer Haaiman heeft mede
gewerkt. Zulks bevordert bovendien een vlotten gang van
zaken.
De heer HAALMAN geeft toe, dat de beteekenis dier
overeenkomsten niet zoo groot is. Hij zal niet bij zijn
bezwaar persisteeren, al vindt hij het in dezen tijd wel
noodig, dat de Raad waakt over zijn bevoegdheden. De
bewuste bepaling kwam evenwel in de oude verordening
ook voorhij kan er daarom vrede mee hebben, doch
alleen, indien in plaats van „sluiten" worde gelezen „vast
stellen", opdat daaruit duidelijk blijke, wat de eigenlijke
bedoeling van de bepaling is.
De VOORZITTER zegt, dat daartegen geen bezwaar
bestaat.
Het artikel wordt daarop met inachtneming
van deze wijziging goedgekeurd en vastgesteld.
De artikelen 10, 11 en 12 worden zonder
eenige bedenking goedgekeurd en vastgesteld.