21 APRIL 1933. 25 3 „Bij deze opbrengst zouden ruim 88 opcenten geheven .moeten worden om het benoodigde bedrag van f 406.261.97 ,in de gemeentekas te doen vloeien. Volgens de bestaande voorschriften is echter een heffing tot dit aantal thans .niet mogelijk. Alleen dan mag het aantal van 80 worden .overschreden, indien ,1e. de gemeente in de 2e of 3e klasse der gemeentefonds- belasting is gerangschikt ,2e. minstens 150 opcenten op de personeele belasting „worden geheven ,3e. 50 opcenten op de vermogensbelasting worden geheven. „Alleen aan de laatste voorwaarde is voldaan. „Met de beide eerstgenoemde is dit niet het geval. Bij ,uw besluit van 30 Juni 1930 werd de gemeente gerang schikt in de le klasse, terwijl het aantal opcenten op de .personeele belasting gemiddeld ruim 110 bedraagt. Her- .ziening van de bestaande regelingen op deze twee punten ,is op dit oogenblik niet mogelijk, aangezien de desbetreffende .besluiten genomen moeten worden vóór 2 data, welke .reeds achter ons liggen „Er blijft mitsdien niets anders over dan te zoeken naar .andere dekkingsmiddelen tot een zoodanig gedeelte van „gemeld bedrag, waardoor het aantal te heffen opcenten „beneden 80 blijft. Uiteraard is daarvoor de keuze zeer „beperkt en blijft vrijwel geen ander middel over dan de „beschikking over een deel van het vermoedelijk batig saldo „der begrooting voor het loopende dienstjaar 1932 ten „bedrage van f 25.000.- „en de verlaging van den post onvoor ziene uitgaven met 6.641.31 „waardoor verkregen wordt een totaal bedrag van f 31.641.31 „Het eerste middel is mogelijk omdat een voorloopige, .voorzichtige becijfering van de uitkomsten van den dienst

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1933 | | pagina 253