12 lUNl 1933.
337
gestelde wijziging, ook met het verzoek, in dat adres uit
gedrukt, rekening kunnen houden. Ik kan mij niet indenken,
dat de tijd, die sedert het indienen van het adres, nu ruim
drie maanden geleden, verstreken is, niet voldoende is geweest
om die zaak thans af te doen.
Mijnheer de Voorzitter, als het om een verlenging van
het sluitingsuur ging, dan zou ik het mij nog kunnen
begrijpen, doch nu er gevraagd wordt om het sluitingsuur
op Zaterdagavond voor hun bedrijf op 9 uur vast te stellen,
alzoo een verkorting van het sluitingsuur, ten einde niet
voortdurend in conflict te komen met de Arbeidswet, kan
ik mij niet voorstellen, dat daartegen bezwaar zou bestaan.
Mijnheer de Voorzitter, ik zou daarom gaarne vernemen,
of Uw College hieraan alsnog de noodige aandacht zou
willen wijden en aan het billijk verlangen, in dat adres uit
gedrukt, tegemoet zou willen komen.
De heer MABELIS zegt het volgende:
Mijnheer de Voorzitter.
Laat ik beginnen met mijn voldoening uit te spreken
over de wijze, waarop het College gevolg heeft gegeven
aan de in de vergadering van 9 Maart j.l., bij monde van
den Voorzitter gedane toezegging, het ontwerpen van een
nieuwe verordening op de winkelsluiting spoedig ter hand
te zullen nemen.
Tot mijn spijt kan ik niet dezelfde waardeering betuigen
voor de wijze, waarop deze zaak thans geregeld staat te
worden. De ontworpen verordening wijkt zeer belangrijk af
van haar voorgangster en, naar mijn meening, niet in haar
voordeel. Het zal duidelijk zijn, dat ik hier in de eerste
plaats op het oog heb, de proclamatie van Breda tot zomer
seizoenplaats met de daarmede gepaard gaande zeer belang
rijke uitbreiding, over een viertal maanden van het jaar,
van de uren van openstelling op Zondagen van de winkels,
waarin uitsluitend of in hoofdzaak brood, banket, chocolade