340
12 JUNI 1933.
3e. dat de redenen van sluiting zoo gewichtig zijn, dat
die met een beroep op „dagjesmenschen", die er in iedere
stad zijn, niet zijn te overtroeven.
Leggen wij, Mijnheer de Voorzitter, naast deze krachtige
argumenten voor dit welgefundeerde standpunt, de redenen,
die tot de thans voor ons liggende voorstellen hebben
geleid, n.l.
„In verband met het feit, dat Breda en haar onmiddellijk
„zich aansluitende omgeving in den zomer door vele
„personen van buiten de gemeente afkomstig, bezocht
„worden, stellen wij een nieuw artikel 1 voor, dat voor
„sommige categorieën van winkels in de zomermaanden
„faciliteiten inhoudtdan kan niet worden ontkent, dat
deze toelichting toch wel zeer sober gehouden is, dat van
de redenen, die tot dit geheel veranderde standpunt hebben
geleid, niets blijkt.
Mijnheer de Voorzitter, ik wil niets zeggen ten nadeele
van de verschillende winkeliersorganisaties, maar de manier,
waarop uit dien kring tegen de Winkelsluitingswet is
geageerd, was niet altijd even sympathiek. Te zeer werd
vaak het materieele groepsbelang naar voren geschoven,
te weinig aandacht geschonken aan het geestelijk-zedelijk
belang, dat er schuilt in de wet en dat zij toch ook zelf bij
de doorwerking der wet hebben en dat bovendien het
fundament is, waarop de wet rust, of, zooals het in de
Ministerieele circulaire van 20 Februari 1932 werd
geformuleerd
„Het zijn geen economische redenen, waarom volgens
„de wet de winkels juist in het algemeen op Zondag
„gesloten moeten zijn".
En nu kan ik niet ontkomen aan den indruk, dat bij deze
verordening te veel is gerekend met het economische belang
van de betrokken winkeliers en de strekking van de wet
niet in dezelfde mate in het oog is gehouden.
Een der schaduwzijden van deze regeling zal ook zijn,