4 AUGUSTUS 1933. 421 liuJULii^In 10 jaren is een bedrag van f30.000.— uit eigen middelen verbruikt. Vast staat, dat met het geld niet ruim wordt omgesprongen. In de nota wordt duidelijk uiteengezet, dat de instelling zich geen meerdere inkomsten kan ver schaffen. Opgemerkt mag wel worden dat de kosten van het Lyceum lager zijn dan van het Gymnasium. Spr. kan zich voorstellen, dat men van meening kan ver schillen over de vraag, of de inrichting wel noodig is. Zijn persoonlijke meening is, dat de instelling onmisbaar is, doch dan moet men meehelpen aan het wegwerken van tekorten. Spr. komt ten slotte tot de conclusie, dat het de plicht der gemeente is, deze belangrijke onderwijsinstelling te behouden. Daarvoor is het noodig het subsidie met f 2000. voor 1933 te verhoogen. Hij beveelt op grond van zijn betoog, het voorstel aan den Raad aan. De heer HAALMAN betreurt thans, dat Burgemeester en Wethouders het in 1932 ingekomen adres om subsidie- verhooging, niet onmiddellijk hebben behandeld. Spr. vraagt zich af, waarom de Raad principieele beslissingen neemt, als er na korten tijd toch van wordt afgeweken. De ver gelijking met het Gymnasium gaat niet op. Als waar is, dat het Lyceum het niet kan volhouden, dan zal deze subsidie toch niet helpen; noodzakelijkerwijze zal men deze zaak dan uit ander oogpunt moeten gaan bekijken, omdat men met subsidieering dan blijvend verder moet gaan. Thans wil Spr. aan de principieele uitspraak van den Raad vast houden. Hij erkent gaarne, dat het Lyceum een nuttige onderwijsinstelling is; als zoodanig wordt zij ook door zijn fractiegenooten beschouwd. De manier van behandeling kan Spr. echter niet goedkeuren. Ten slotte geeft Spr. te kennen, dat hij bij de behandeling van de begrooting voor het volgende dienstjaar heel gaarne wil medewerken aan een verhoogde subsidie, aangezien dan de principieele uit spraak hare werking zal hebben verloren.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1933 | | pagina 421