4 AUGUSTUS 1933.
429
„7. Artikel 4 wordt gelezen:
„Onverminderd het bepaalde in artikel 2 dezer verordening
„kunnen Burgemeester en Wethouders al of niet voorwaar
delijk vergunning verleenen aan houders van bloemenwinkels,
„gelegen in de onmiddellijke nabijheid van ziekeninrichtingen
„of begraafplaatsen om hun winkels op Zondag voor het pu-
„bliek geopend te hebben van een half uur vóór den aanvang
„van den bezoektijd tot aan het einde daarvan, welke tijdstip
pen door Burgemeester en Wethouders nader bij openbare
„kennisgeving zullen worden bekend gemaakt."
De heer MABELIS begrijpt niet, waarom de considerans
veranderd moet worden.
De VOORZITTER zegt, dat daarop van ministerieele
zijde is aangedrongen Ook ten aanzien van het melkbedrijf
is gezegd, dat niet voldoende is aangeduid, waarom dit in
de verordening moest worden opgenomen. Spr. gelooft, dat
de bepaling betreffende het melkbedrijf wellicht beter naar
de algemeene politieverordening kan worden overgebracht.
Overigens is eenige verruiming en eenige beperking verkregen.
De heer MABELIS zegt, dat voor de bloemenwinkels de
bepaling „onmiddellijk" aanleiding kan geven tot onbillijk
heden. Men dient den kring zoo nauw mogelijk te trekken.
De VOORZITTER zegt, dat met de automobiel alles
„onmiddellijk" te bereiken is.
Hij komt dan terug op het gezegde, dat hij het beter
vindt de bepalingen betreffende het melkbedrijf over te
brengen naar de algemeene politieverordening. De melk-
ventverordening, destijds door den Raad vastgesteld, is ver
vallen door de Winkelsluitingswet. De Minister wenscht
het verbod te zien opgenomen in de algemeene politie-ver-
ordening. Het is echter in verband met de bedoeling der