4 AUGUSTUS 1933.
437
Deze motie luidt als volgt:
„De Raad der gemeente Breda betreurt, dat door het
„college van Burgemeester en Wethouders de collecte voor
„Zonnestraal'' is geweigerd en gaat over tot de orde van
„den dag."
Den VOORZITTER komt deze motie overbodig voor.
De Vereeniging „Zonnestraal" kan tegen het weigerings-
besluit van Burgemeester en Wethouders in beroep komen
bij de Kroon; de uitwerking van een dergelijk beroepschrift
kan misschien meer effect hebben dan een motie ter zake
in den Raad. Het geldt hier overigens slechts een uit
voeringsdaad van Burgemeester en Wethouders, waarmede
de Raad geen bemoeiing heeft. Het College meent terecht
de aanvrage te hebben afgewezen. Spr. ontraadt de motie-
Haaiman, alsmede de in verband daarmede te houden
interpellatie. Wil niettemin de Raad deze per sé toestaan,
dan geeft hij in overweging bedoelde interpellatie in de
volgende raadsvergadering te doen houden.
De heer KROONE geeft in overweging, de interpellatie
te doen houden bij de behandeling der gemeente-begrooting.
De heer HAALMAN zegt, dat op die manier interpellaties
gedurende een jaar onmogelijk worden. Bovendien zou deze
interpellatie dan geen nut meer hebben. Spr. wijst er op,
dat de Raad kan weigeren deze interpellatie toe te staan,
doch hij moet zich bedenken, dat daarmede consequenties
voor later geschapen worden. De rechten der minderheid
worden daardoor beknot.
De VOORZITTER merkt op, dat met deze interpellatie
af te wijzen allerminst een onvriendelijkheid tegenover de
minderheid wordt begaan. Spr. kan evengoed zeggen, dat
de heer Haaiman het recht der meerderheid wil beknot
ten. De afwijzing geschiedt alleen uit zakelijke overwegingen.