25 JANUARI 1933.
47
44. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op het
verzoek van H. L. A B r i e 1, om ontheffing van school
geld voor het bijzonder uitgebreid lager onderwijs over
het dienstjaar 1931 1932, luidende als volgt:
„Naar aanleiding van inliggend verzoek van den heer
„H. L. A. Br iel te Arnhem, hebben wij de eer het vol
gende mede te deelen
„Op 2 November 1932 is van adressant een verzoek in
gekomen om hem ontheffing te verleenen van schoolgeld
„voor het bijzonder uitgebreid lager onderwijs over het
„dienstjaar 1931/32, omdat zijn dochtertje op 31 Maart 1932
„de school had verlaten. Dit verzoek is niet-ontvankelijk
„verklaard, omdat art. 10 van de verordening op de heffing
„van schoolgeld uitdrukkelijk bepaalt, dat de aanvragen om
„ontheffing uiterlijk binnen een maand na het einde van het
„heffingsjaar bij Burgemeester en Wethouders moeten zijn
„ingediend. De onderwerpelijke aanvrage had derhalve uiter-
„lijk 30 September 1932 moeten zijn ingekomen.
„Bovendien wordt volgens de verordening op dergelijke
„verzoekschriften uitsluitend door ons college beschikt, zoo-
„dat uw Raad onbevoegd is op het onderwerpelijke verzoek
„een beslissing te nemen.
„Wij hebben de eer U voor te stellen daartoe te besluiten."
De heer VAN DE VEN zegt, dat in het pree-advies
volkomen juist wordt opgemerkt, dat de termijn voor het
aanvragen van ontheffing verstreken was, zoodat het verzoek
op dien grond niet-ontvankelijk is verklaard. Spr. vindt het
echter sneu voor adressant, dat hij het te veel betaalde
schoolgeld niet terugkrijgt. Hij zou daarom Burgemeester
en Wethouders in overweging willen geven, in dit geval de
zaak alsnog ambtshalve af te doen. Het Rijk doet dat ook,
indien belastingbedragen ten onrechte geheven zijn. Spr.
gelooft dan ook niet, dat daartegen bezwaar bestaat.
De heer COHEN kan zich volkomen vereenigen met de
woorden van den heer Van de Ven. Hetgeen deze in