31 OCTOBER 1933. 537 Mijnheer de Burgemeester, De eervolle onderscheiding van de benoeming tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau is voor mij een buitengewoon aangename verrassing en aan H M. de Koningin breng ik daarvoor mijn eerbiedigen, diepgevoelden en grooten dank. Mijn dank gaat mede uit naar den Minister van Binnen- landsche Zaken, die daartoe de voordracht deed, alsmede naar de autoriteiten, die hun medewerking verleenden tot bevordering dier benoeming. Op Uw vriendelijke en waardeerende woorden tot mij gericht, nog aangevuld door den nestor van den Raad, den heer Houben, onder algemeene instemming van den voltalligen Raad, moge ik het volgende opmerken Wij allen kennen de spreuk „Niemand kan twee heeren dienen", en wat is nu met een gemeente—secretaris het geval De Gemeentewet draagt den gemeente-secretaris eenvoudig op drie heeren te dienen. Wie zijn dat? De groote heer is de Raad, het wethouderscollege is de kleine heer, en de burgemeester is ,,le monsieur, tout court". Hoe nu is de meervoudige taak van dienst aan drie heeren te volbrengen? Mijnheer de BurgemeesterVoor mij is dat, ozoo eenvoudig gegaan, maar om het geheel le vertellen zou te veel tijd vorderen. Daarom enkel het volgende Toen ik op ruim 18-jarigen leeftijd de school achter den rug had en de gemeente-administratie voor mijn toekomstigen werk kring had uitgekozen, kon ik dadelijk aan het werk gaan. Dat werk plaatste mij al spoedig in het volle leven. Het nam snel toe en eischte weldra den geheelen mensch op, zelfs meer, doch het kwam steeds klaar. De ondervinding bracht me in herinnering de woorden van den dichter Tollens „En rekent den uitslag niet, maar telt het doel alleen". Mij richtend naar die woorden, heb ik van den beginne af gepoogd de opgelegde taak naar beste weten en kunnen te volbrengen. Het belang van de gemeenschap stond daarbij steeds voorop, nimmer het persoonlijke, altijd het zakelijke. Immers terecht wordt gezegd, dat voor de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1933 | | pagina 537