538
31 OCTOBER 1933.
gemeenschap het beste nog niet goed genoeg is. Daarbij
was ik steeds indachtig het puntdicht van De Genestet
„Wees Uzelf, zei ik tot iemand, maar hij kon niet, want
hij was niemand."
Gaarne erken ik hier, dat het vasthouden aan de daarin
opgesloten gedachte van tijd tot tijd in meerdere gevallen
weieens onvriendelijk of zelfs lastig geweest kan zijn
Maar hier moge bedacht worden, dat de last daardoor
veroorzaakt, meestal, zoowel aan het begin als het einde,
door den verwekker daarvan moest worden gedragen.
Als ik mij nu heden, Mijnheer de Burgemeester, afvraag
hoe de dienst is verloopen, dan hebt Gij en de heer
Houben daarop zooeven het antwoord reeds gegeven.
Immers uit het gesprokene mag ik de overtuiging putten,
dat de taak is verricht tot tevredenheid van allen, die
hebben te oordeelen en dat ook kunnen. Voor mij is dat
zeer verblijdend en ik voel mij gelukkig aan die tevreden
heid te hebben mogen bijdragen. Alles te zamen genomen,
zou ik willen zeggen: ,,dasz musz ein Stück vom Himmel sein".
Mijnheer de Burgemeester, niet genoeg dank daarvoor
kan ik brengen in de eerste plaats aan God, grooten dank
aan den Raad, aan de Wethouders en niet het minst aan U
voor den mij geschonken steun. Dankbaar herdenk ik hierbij
den steun van vroegere colleges en burgemeesters, waar
onder ik hier mocht werken en waarvan ik de oud
burgemeester Mr. van Lanschot, tot mijn groot genoegen
hier in de zaal aanwezig zie, die mij indertijd op de aan
beveling plaatste voor de benoeming tot secretaris en wien
ik hier daarvoor nog mijn bijzonderen dank betuig.
In deze omgeving wensch ik met een enkel woord reeds
dank te brengen aan mijne dagelijksche medewerkers, de_n
ambtenaren ter secretarie, voor hun vollen steun en
krachtigen bijstand, zonder welken het niet mogelijk zou
zijn geweest het werk te volbrengen zooals is geschied.
Straks zal ik gelegenheid hebben daarover iets meer te
zeggen. Nog rest mij te memoreeren, dat alle dank mede