22 NOVEMBER 1933. 569 brengen op 3400.per jaar, er in dezen Raad daartegen geen bezwaar bestond. Doch de meening der Commissie kan ik niet deelen, wanneer zij zegt, dat het met deze opvatting niet in overeenstemming is te brengen, een korting toe te passen, wanneer een gewezen wethouder, behalve zijn wet houderspensioen, nog inkomsten heeft o.m. als salaris of pen sioen uit een openbare kas. Mijns inziens bestaat er in dezen tijd, nu ten bate van de openbare kassen op alles moet worden bezuinigd, zeker geen aanleiding om boven het volle salaris van rijks-, gemeente- of spoorweg-ambtenaar nog wethouderspensioen te geven. Er mag dan ook weieens de aandacht op worden gevestigd, dat, terwijl de Raad in zijn vergadering van 2 September 1927 dus nog in den tijd van hoog conjunctuur van meening was, dat de pensioen regeling voor de wethouders moest worden herzien in voor de belanghebbenden ongunstigen zin, thans, in dezen crisis tijd, nu in verband met den nood der openbare kassen de salarissen van rijks-, spoorweg- en zoo goed als alle gemeen te-ambtenaren in de groote steden van Nederland verlaagd zijn moeten worden, de Commissie voorstelt terwijl elders stemmen opgaan om het wethouderspensioen te verlagen de hier geldende pensioenregeling voor de wethouders niet onbelangrijk te verbeteren, al stelt zij dan ook daartegenover in het cumulatie-artikel een verslechtering voor. Die ver slechtering kan m. i. lang niet opwegen tegen de voorgestelde belangrijke verbeteringen als daar zijn: in artikel 1 het ver- hoogen van het bedrag van het afloopend pensioen met 25%, het invoeren van een invaliditeits- en een z.g. verhoogd inva liditeitspensioen, alsmede het invoeren van weduwen- en weezenpensioen. Ik had dan ook liever gezien, dat de Com missie het neutraliseeren van de genoemde belangrijke verbe teringen in de pensioenregeling niet alleen had gezocht in de cumulatie-bepaling, maar vooral door stelling te nemen tegen de bepaling van artikel 3 der thans geldende verordening, namelijk dat hij, die twaalf jaren achtereen wethouder is geweest, ongeacht den leeftijd, recht heeft op doorloopend

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1933 | | pagina 569