570 22 NOVEMBER 1933. pensioen. Door deze bepaling toch bestaat de mogelijkheid, dat iemand op 40-jarigen leeftijd, na twaalf jaar wethouder te zijn geweest, recht heeft op een levenslang pensioen van 1500.per jaar. In grensgevallen zou dit levenslang pen sioen zelfs nog vroeger kunnen ingaan dan op 40-jarigen leeftijd, doch daartegenover zou kunnen worden aangevoerd, dat in het geval, dat iemand twaalf jaren lang de functie van wethouder heeft waargenomen en tengevolge daarvan niet voldoende orde op zijn zaken heeft kunnen stellen, waarvan de schade niet meer te herstellen is, een levenslang pensioen van 1500.— wel gewettigd kan zijn. Maar, zoo kunnen er anderzijds ook gevallen zijn, dat het voor iemand een ware uitkomst kan geven, wanneer hij b.v. op 36-jarigen leeftijd tot wethouder wordt benoemd voor welke functie hij, naar het oordeel van bevoegde zijde, bij een behoorlijke waarne ming minstens drie dagen per week noodig heeft -- en dus voor die halve dagtaak als tegenprestatie ontvangt een wedde van 3300.—, alsmede de kans op afloopend of levenslang pensioen, invaliditeits- en verhoogd invaliditeitspensioen, we duwen- en weezenpensioen. En nu vraag ik mij af, of hier in Breda de werkzaamheden van een wethouder zóó hoog moeten worden aangeslagen, dat juist nu, in dezen crisistijd, waarin zulke groote offers van de ingezetenen worden gevraagd ten behoeve van de openbare kas en de overheid zich verplicht ziet, het levenspeil van haar ambtenaren te verlagen, nieuwe belastingen in te voeren en de bestaande te verhoogen, hier de positie van de wethouders nog in belangrijke mate behoort te worden verbeterd. Ik zou dan ook willen voorstellen, te meer daar de wet houders, die zitting hadden vóór 1 Juli 1932, bevoegd zijn een keuze te doen tusschen de thans bestaande pensioen regeling en de nu voorgestelde, welke bepaling van kracht blijft tot September 1935, zoodat dus geen oude rechten worden aangetast: le. artikel 8 der bestaande pensioenregeling ongewij zigd te laten;

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1933 | | pagina 570