22 NOVEMBER 1933.
571
2e. in artikel 3 van de bestaande verordening te schrap
pen de woorden:
,,en hij, die ophoudt wethouder te zijn na zulks
„gedurende ten minste twaalf jaren sedert 2 Mei
„1923 geweest te zijn";
3e. in artikel 9 van de bestaande verordening op den
vijfden regel het getal 137.50 te wijzigen in
125.-;
4e. in art. 11 sub 2 onder b na den vierden regel te
lezen:
„tot een maximum van 80% van het pensioen,
„waarop de wethouder in leven recht zou hebben
„gehad."
De heer VAN DE VEN deelt mede, dat de Commissie,
die belast is geweest met dit onderzoek, hem als voorzitter
heeft aangewezen. Vandaar dat hij zich geroepen gevoelt,
den heer Broos te antwoorden.
Spr. heeft den heer Broos niet in alle opzichten kunnen
volgen, maar ten aanzien van één punt heeft hij hem goed
begrepen, namelijk dat de heer Broos de functie van wet
houder der gemeente Breda niet erg hoog waardeert. Nu
heeft die waardeering ook in de Commissie een punt van
overweging uitgemaakt; zij is er van uitgegaan, dat de wet
houdersfunctie hier niet den geheelen mensch vraagt en
daarom niet zoo hoog gesalarieerd behoeft te worden als
wanneer dit niet het geval zou zijn, doch een salaris van
3400.met aanspraak op pensioen vond de Commissie toch
zeker wel op zijn plaats.
Wat de cumulatie aangaat, meent de Commissie, dat het
euvel meer zit in degenen, die benoemen, dan in degenen, die
benoemd worden. Als men bezwaar heeft tegen cumulatie,
dan moet men iemand, die reeds inkomsten uit de openbare
kas heeft, niet benoemen in een tweede functie, Is iemand
echter benoemd en verricht hij de diensten, dan heeft hij
ook aanspraak op de daaraan verbonden contra-prestatie;