572 22 NOVEMBER 1933. waarde is iets objectiefs en dus onafhankelijk van den per soon, daarom moet de contra-prestatie onverkort worden uit betaald. Spr. verwondert zich er dan ook over, dat de heer Broos, die deze stelling erkent, in het vervolg van zijn betoog toch weer tot korting wil komen; dit is niet consequent. De VOORZITTER wil de opmerking van den heer Broos weerspreken, dat men deze aangelegenheid in het licht der crisis moet bezien. Het gaat hier om het treffen van een vaste regeling ten aanzien van de wethouderspension- neering, welke dus definitief moet gelden. Het lijkt Spr. daarom onjuist zich hierbij te laten leiden door de huidige tijdsomstandigheden. De heer BROOS verklaart, dat hij het euvel der cumulatie van het wethouderspensioen met inkomsten uit het vrije bedrijf ook gaarne zou zien ondervangen, al ontveinst hij zich niet, dat dit zeer moeilijk uitvoerbaar zal zijn. Spr. heeft er in eerste instantie opgewezen, dat men voor een behoorlijke waarneming van de wethoudersfunctie mins tens drie dagen per week noodig heeft, dat wil dus zeggen, dat daarmede een halve dagtaak is gemoeid. Ook heeft hij er de aandacht op gevestigd, dat het geval zich kan voor doen, dat iemand na een twaalfjarig wethouderschap op 40-jarigen leeftijd in aanmerking komt voor een pensioen van 1500. Een en ander wil echter niet zeggen, dat Spr. de waarde van het wethouderschap laag aanslaat; hij moet dit in het midden laten. Spr. blijft van meening, dat het nadeel, hetwelk wordt te weeg bracht door de cumulatie-korting, dubbel en dwars wordt vergoed door het voordeel, verbonden aan de invoe ring van een weduwen- en weezen-pensioen. Naar aanleiding van de opmerking van den Voorzitter, dat men deze aangelegenheid niet in het licht der economische crisis moet bezien, zegt Spr. te gelooven, dat de buiten wacht daar anders over denkt.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1933 | | pagina 572