4
22 NOVEMBER 1933. 575
geenszins het geval; hij komt dan in de eerste plaats in
aanmerking voor afloopend pensioen, waarvan het bedrag,
naar Spr.'s verwachtingen, nog wel met 25% zal worden
verhoogd. Spr. gelooft evenwel, dat de heer Haaiman
de functie van wethouder uit een geheel ander oogpunt beziet
dan hij.
De heer VAN DE VEN merkt nog op, dat de Commissie
heeft gemeend, de wéthouderspensionneering eens in haar
geheel te moeten bekijken; het resultaat daarvan zal ook nog
door de Gedeputeerde Staten onder de oogen worden
gezien.
De algemeene beschouwingen worden hierop
gesloten, waarna wordt overgegaan tot de arti-
kelsgewijze behandeling der ontwerp-verordening.
Artikel 1
De heer VAN DE VEN zegt, dat de Commissie het beter
oordeelde, aan den Raad over te laten, uitspraak te doen in
de kwestie, of het bedrag van het afloopend pensioen voor
het eerste jaar op 75 dan wel op 100% der laatstelijk genoten
wedde behoort te worden gesteld en wel omdat de stemmen
in de vergadering der Commissie daarover staakten. Spr. voor
zich is van meening, dat het 100% moet bedragen, met het
oog op de wenschelijkheid, dat de wethouder geheel onaf
hankelijk staat tegenover den Raad; hij acht het mogelijk,
dat een wethouder, wetende dat hij dadelijk 25% in inkom
sten zal achteruitgaan, zal aarzelen af te treden, hetgeen
niet bevorderlijk zou zijn aan de gewenschte onafhankelijk
heid tegenover den Raad.
De heer MABELIS wil het bestaande percentage van 75%
enz. zien gehandhaafd. Spr. meent, dat daarmede een vol
doende overgangstoestand wordt geschapen om zich weer in