27 DECEMBER 1933.
645
Breda is over 1933 geraamd op 5.576.000 M.3 en voor 1934
op 5.482.000 M.3; een vermindering dus van 94000 M.3,
terwijl toch wegens de toename der bevolking op een ver
meerdering moest gereken# kunnen worden.
Mijnheer de Voorzitter, uit deze enkele voorbeelden, opge
diept uit de gemeentelijke administratie, blijkt, dat de bezui
niging in de huishoudens der burgers in vollen gang is en
dat dit zijn oorzaak vindt in de verlaging hunner inkomens;
men gaat naar lager niveau.
Wij moeten ons dat goed voor oogen stellen, als wij ons
gaan bezig houden met het beleid van het gemeentebestuur.
Wanneer de inkomens der burgerij in zoo aanzienlijke mate
dalen als wij heden ten dage ondervinden, dan kan de ge
meente en geen enkel overheidslichaam op het vroe
gere peil blijven.
Het is de verdienste van Burgemeester en Wethouders
dat zij dit reeds vroeger hebben begrepen en daarnaar hebben
gehandeld, en van den Raad dat hij het dagelijksch bestuur
daarin heeft gevolgd.
Met rechtmatigen trots wijzen Burgemeester en Wethou
ders dan ook op het voordeel dat verkregen wordt, als de
schuld door jaarlijksche aflossing geringer wordt zonder
door nieuwe kapitaalsuitgaven te stijgen; dit is hier het ge
val, nadat Burgemeester en Wethouders zich bij een vorige
gelegenheid hebben voorgenomen de kapitaalsuitgaven tot de
noodzakelijke te beperken en niet te doen stijgen boven het
bedrag der jaarlijksche aflossingen.
Voor 1934 is de rente-vermindering 18.500.zeker geen
onbeteekenend bedrag, nu wij verplicht zijn op alle mogelijke
manieren het noodige geld bij elkaar te brengen, en een goed,
zij 't sober begin, als wij bedenken, dat wij jaarlijks ruim 9
ton uitgeven aan rente en aflossing.
Wanneer wij dus het geheel overzien, dan komen wij tot
de conclusie, dat Burgemeester en Wethouders voorgaan en
de Raad volgt, als 't er op aan komt te doen wat eisch van
onzen tijd is: de uitgaven zooveel mogelijk neer te drukken,