27 DECEMBER 1933. 651 langens, die in den boezem van den Raad tot uiting kwamen, gevolg is gegeven. De financieele toestand is ook niet ongunstig omdat wij zouden moeten vreezen, dat wij niet aan onze verplichtingen zouden kunnen voldoen. Ook hier mogen wij zeggen: integen deel! Maar ongunstig is die toestand, omdat wij niet in de toe komst kunnen zien en niet weten voor welke uitgaven wij kunnen komen te staan. En als ik dat zeg, dan begrijpt ieder dat ik 't heb over dat allerrioodlottigste van de crisis: de werkloosheid. Wanneer ik alles optel wat de armen en werkloozen hier kosten, dan kom ik op een bedrag van bijna 6 ton 's jaars, of ongeveer het zevende deel van al onze uitgaven. Daar onder is alleen 265.522.20 begrepen voor de werkloozen. Dit' zijn bedragen, Mijnheer de Voorzitter, die inzicht geven in het leed dat de economische crisis veroorzaakt en in het geen de gemeente doet om dat leed te verzachten. Wie een juist inzicht heeft in onze financiën en er een eerlijk oordeel over vellen wil, zal moeten toegeven, dat een dergelijke som niet dan met de grootste inspanning kan wor den opgebracht. En toch, die bedragen moeten er komen de tijd, dat deze ongelukkigen aan hun lot werden overgelaten, is God zij dank, voorbij. Maar ook zal men moeten erkennen, dat wie hier ook zit, niemand in staat is meer te doen, wil men niet de geheele toekomst, ook voor de armen en werkloozen, op het spel zetten. Ziet, wat we hebben gedaan en zullen doen! Voor 1933 hebben we een straatbelasting ingevoerd, die 90.000.moet opbrengen; het getal gemeente-opcenten op de gemeentefondsbelasting brachten wij van 52 op 78. Voor 1934 zou dit getal tot minstens 90 verhoogd moeten worden; tevens zullen wij de gemeente in de 2e klasse moe ten rangschikken en bovendien de opcenten op de personeele

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1933 | | pagina 651