652 27 DECEMBER 1933. belasting moeten verhoogen, wat het maximum betreft van 150 op 200, voor de minste aanslagen van 80 tot 105 en voor de rest naar rato. Als men daarbij voegt, dat het Rijk al weer 30 opcenten legt op de vermogensbelasting en 30 op de gemeentefonds belasting, en als men zich dan herinneren wil de percenta ges, die ik het vorig jaar onder de aandacht van den Raad bracht, dan zal men moeten erkennen, dat de belastingheffing een drastischen vorm heeft aangenomen. En toch zijn wij er ook dan nog niet! Wij gaan ons kapitaal aanspreken; want al kunnen de reserves der bedrijven dat wel dragen, het blijft een feit, dat wij daarmede van ons kapitaal interen; bestaand kapitaal be stemmen wij om uitgaven van den gewonen dienst te dekken. Ik behoef wel niet te zeggen) dat dit geen gewoonte mag worden. Konden wij dan echter maar zeggen, dat wij de begrooting gedekt hadden, maar dat is nog niet het geval. En nu eindelijk kwamen Burgemeester en Wethouders met een voorstel, dat in het Centraal Rapport besproken is en waaromtrent wij nu pas een besluit te nemen hebben. Van de ambtenaren en werklieden zal een grooter offer gevraagd worden dan tot nu toe het geval was. Het voorstel moge hard zijn, maar men zal moeten erken nen, dat Burgemeester en Wethouders en den Raad, ten op zichte van het inkomen, dat door zijn personeel uit arbeid ver diend wordt, wel zeer lankmoedig zijn geweest. Naar het inzicht van velen, te lankmoedig Ik stem met dit inzicht niet overeen, al heb ik ook reeds vroeger beweerd, dat de salarissen en loonen voor mij niet onaantastbaar zijn, als de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Ik verheug mij er over, dat wij nog niet langer dan een jaar een offer hebben moeten vragen, en nog meer, dat dit offer zoo bescheiden was.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1933 | | pagina 652