656 27 DECEMBER 1933. meer gestapeld op de ruggen der gemeenten, wier beperkte financieele macht er noodwendig toe moest leiden, dat velen gemeenten de last te zwaar werd en zij dreigden daaronder te bezwijken; terwijl bovendien zoodanig werd getornd aan de historisch gegroeide autonomie der gemeenten, dat gerust mag worden gezegd, dat Thorbecke's meesterwerk, het sie raad onzer staatsinrichting, op zijn grondvesten wankelt en met volledige instorting wordt bedreigd. Gelukkig is het met onze goede, oude veste nog niet zoover, al is de toon, die ditmaal uit de begrootingsstukken te beluisteren valt, somber genoeg. Burgemeester en Wet houders zeggen in hun memorie van antwoord, dat zij nutte- looze protesten tegen 's Rijks maatregelen in den vorm van moties en dergelijke moeten ontraden. Mijnheer de Voor zitter, het lag, noch ligt in onze bedoeling op deze wijze den Raad van Breda zich te laten uitspreken; het was echter een dure plicht, dat ook uit 's Raads vergaderzaal te Breda een zoo eensgezind mogelijk protest daartegen werd gehoord en het stemt tot voldoening, dat ook Uw College zijn mis noegen over sommige van de maatregelen der Regeering niet wenscht te verbergen. Vele en zwaar treffend in hun gevolgen zijn de maat regelen, die het College van Burgemeester en Wethouders den Raad voorstelt te nemen, die er toe moeten leiden de begrooting voor het jaar 1934 sluitend te maken. Het spreekt welhaast vanzelf, dat wij ons zeer ernstig hebben beraden over de houding, welke door ons tegenover deze voorstel len zou moeten worden aangenomen. Er waren tweeërlei mogelijkheden. Reeds vóórdat deze zittingsperiode was aangevangen, werd de geheele verantwoordelijkheid voor het te voeren beleid, voor de grootste fractie van den Raad opgeëischt. daarmee als het ware het overige deel van den Raad alle verantwoordelijkheid ontnemende. Het zou daarom al heel gemakkelijk zijn geweest te zeggen: „Mijne Heeren, gaat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1933 | | pagina 656