27 DECEMBER 1933. 666 Ik begon mijn beschouwingen met den uitroep: „De tijden veranderen!" Zoo ook zullen deze tijden eenmaal veran deren en mag worden verwacht, dat de sombere wolken, die thans nog boven ons hoofd hangen en als het ware den dag verduisteren, eenmaal zullen worden uiteengerukt om plaats te maken voor de heerlijke stralen der zon van een nieuwen en beteren tijd. Moge deze verandering dei- tijden niet te lang op zich laten wachten: dan zal voor zeker ook voor onze gemeente „de somberheid, die alles overscha duwt" wijken. Immers, het is, zooals het College van Bur gemeester en Wethouders zegt: „De financieele positie onzer gemeente is kerngezond", Eenmaal de moeilijkheden der crisis, en deze zelve, overwonnen, zal rustig kunnen wor den voortgegaan met het verder uitbouwen onzer sociale bemoeiingen, kan verder worden voortgeschreden op het terrein, waarop door de gemeente zoo veel kan worden ge daan ten bate harer ingezetenen; ten bate van het algemeen. Moge dit spoedig het geval zijn. Mijnheer de Voorzitter, ik heb gezegd. De heer PLEIJTE zegt, dat men in dezen tijd van bezui niging ook zuinig dient te zijn met den openbaren tijd; hij zal dan ook slechts een zeer kort woord spreken. Spr. heeft uit de voorliggende begrooting en de daarbij behoorende financieele voorstellen de conclusie getrokken, dat Burgemeester en Wethouders hun uiterste best hebben gedaan om de Gemeente door deze kwade tijden zoo goed mogelijk heen te helpen, en wil daarvoor het College een woord van lof toezwaaien. De heer MABELIS houdt de volgende rede: Mijnheer de Voorzitter. Ik moge beginnen met de bespreking van een aangelegen heid, die reeds bij de schriftelijke behandeling der begrooting is aangeroerd, een aangelegenheid, die meer het beleid van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1933 | | pagina 666