27 DECEMBER 1933.
Het is algemeen bekend, dat de Regeering streeft naar
opheffing van de verschillen in de salarisregelingen van de
publiekrechtelijke lichamen. De Regeering wenscht aanpassing
van de provinciale- en gemeentelijke regelingen aan de rijksre
geling. Een zeer duidelijk beeld van wat de Regeering bedoeld,
geeft de brief van den Minister van Binnenlandsche Zaken,
welke dezer dagen in de Provinciale Staten van Zuid-Hol
land aan de orde kwam. Er behoeft dan ook niet aan te wor
den getwijfeld of alle salarisregelingen dezer lichamen zullen
na korter of langer tijd in Den Haag onder de loupe worden
genomen. En nu geloof ik het een daad van wijs beleid te
zijn reeds nu daarmede rekening te houden.
Er bestaat bij de rijksregeling een pensioenverhaal tot het
volle wettelijk toelaatbare bedrag en daarnaast zijn belang
rijke salariskortingen toegepast. Nu wil ik niet het Rijk vol
gen in de mate van de kortingen, maar wel zou ik den vorm
dier kortingen willen volgen. Ik vrees, dat, wanneer eenmaal
de Bredasche regeling wordt nagegaan en er is dan alléén
pensioenverhaal toegepast, dat dan daarnaast de eisch van
salariskorting zal worden gesteld. Een omgekeerde regeling:
enkel salariskorting zonder verhaal van premie voor
weduwen- en weezenpensioen zal hetzelfde gevaar loopen.
Ook om die redenen acht ik een regeling, als door mij voor
gesteld, op dit oogenblik èn voor de gemeente èn voor de
ambtenaren de meest wenschelijke.
Ik wil nu nog iets zeggen over een tweetal punten, die in
het Centraal Rapport als misschien mogelijke bezuinigings
objecten zijn genoemd. Wanneer „Beplantingen" door mij
wordt besproken, dan spreekt daaruit niet een geringschat
ting van een goed verzorgde beplantingsdienst voor onze
stad. Inderdaad is dat voor Breda als woonstad van betee-
kenis. Maar zooals reeds is opgemerkt: een minder hoog
belastingbiljet is ook een aantrekkelijkheid. En al zal nu een
bezuiniging op dezen dienst uitgedrukt in b.v. opcenten op
de gemeentefondsbelasting niet van zoo groote beteekenis zijn,